Tabu. Jaargang 13
(1983)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 2]Over that-trace-verschijnselen
|
(1) | Who do you think Bill saw _? |
(2) | Who do you think that Bill saw _? |
Het extraheren van een subject uit de ingebedde zin leidt in sommige gevallen tot ongrammatikaliteit.
(3) | Who do you think _ saw Bill? |
(4) | *Who do you think that _ saw Bill? |
(5) | This is the guy who I said _ loved Mary. |
(6) | *This is the guy who I said that _ loved Mary. |
De strepen geven de plaats aan waar het verplaatste element oorspronkelijk stond. In de theorie van Chomsky en Lasnik (1977) heeft het verplaatste element op deze plaatsen een spoorGa naar eind1. achtergelaten.
Extractie van het subject leidt tot ongrammatikaliteit als de bijzinnen waaruit geëxtraheerd wordt, beginnen met het voegwoord that: Met relatieve zinnen is het anders gesteld:
(7) | The woman that _ will win the election. |
(8) | The man that _ saw Bill. |
(9) | A book arrived that _ may interest you. |
In Chomsky en Lashik (1977) wordt voorgesteld het gesignaleerde verschijnsel te beregelen met een filterGa naar eind2. van de gedaante:
(10) | .*[S̄ that [NPe]...], unless S̄ or its trace is in the context: [NP NP_...] |
Het filter elimineert zinnen waarin de sequentie that-trace voorkomt. De clausule achter de komma (‘unless..’) moet voorkomen dat het filter werkzaam is in relatieve zinnen. Volgens Chomsky en Lasnik werkt het filter universeel. Er zijn echter talen die grammatikale zinnen bevatten die wèl de gewraakte struktuur vertonen. Het Nederlands is daarvan een voorbeeld, getuige:
(11) | Wie vertelde je dat _ gekomen was? |
(12) | Wie zei je dat _ die appel opgegeten heeft? |
(13) | Het paard dat je denkt dat _ de race zal winnen, hinkt. |
(14) | Het model dat je verwacht dat _ de beste beschrijving biedt, faalt op essentiële punten. |
2. Het filter zoals geformuleerd door Chomsky en Lasnik bevat een clausule die de werking van het filter in relatieve zinnen moet blokkeren. Deze clausule, die onbevredigend is omdat een filter de verwachting wekt zonder uitzonderingen te werken, en de duidelijke schendingen van het filter in andere talen, o.a. in het Nederlands, zijn de aanleiding geweest tot alternatieve voorstellen voor de verantwoording van de verschijnselen.
In Pesetsky (1978) wordt een andere benadering gepresenteerd, een analyse die gebruik maakt van de Nominative Island Condition (NIC) uit Chomsky (1978):
(15) | ‘A nominative anaphor cannot be free in S̄’. |
De casus nominatief wordt in de theorie van On Binding toegekend aan een NP die zich in het domein bevindt van Tense, m.a.w. aan het subject.
De volgende zin illustreert Pesetsky's optie:
Wh-movement verplaatst het subject in deze struktuur uit de ingebedde zin naar een hogere plaats in de struktuur. In de ingebedde zin blijft een spoor achter, op de oorspronkelijke plaats van het subject, die de casus nominatief draagt. Wh-movement verplaatst eerst het subject naar de COMP, vervolgens naar een hogere positie in de struktuur. Voor (16) houdt dat in dat het Wh-element eerst naar COMP2 wordt verplaatst (onder achterlating van het nominatieve spoort. Vervolgens gaat het Wh-element naar COMP1
(onder achterlating van een spoor in COMP2), vgl.:
Het nominatieve spoor in de ingebedde zin wordt gebonden door het spoor in COMP2, de struktuur is geen inbreuk op de NIC. In het Engels kan de COMP echter niet gevuld zijn met twee elementen tegelijk:
(18) | *The man who that likes Mary is Bill. |
Pesetsky stelt hiervoor een filter op:
(19) | *[COMP α β (α en β worden onmiddellijk gedomineerd door COMP) |
Komen er in een struktuur twee elementen in COMP voor, dan moet één van de elementen gedeleerd worden; een regel ‘Free deletion in COMP’ moet er in Pesetsky's voorstel voor zorgen dat één van de elementen in COMP verdwijnt. De willekeurige deletie kan in (17) met betrekking tot COMP2. twee strukturen als resultaat hebben, (20) en (21):
In (20) wordt het nominatieve spoor in de ingebedde zin niet gebonden, de struktuur vormt een inbreuk op de NIC, de struktuur is ongrammatikaal. In (21) daarentegen is het nominatieve spoor in de ingebedde zin wel gebonden in zijn S̄, de struktuur is welgevormd.
De schendingen van het that-trace filter in het Nederlands verdisconteert Pesetsky door te stellen dat in het Nederlands wèl twee elementen tegelijkertijd in de COMP mogen staan. Zin (11) is welgevormd omdat de COMP de struktuur heeft:
(22) | [COMP dat t] |
Het spoor in de COMP kan het nominatieve spoor in de bijzin binden.
Evenals Chomsky en Lasnik moet Pesetsky een speciale construktie bedenken voor de relatieve zinnen.
(23) | The man that liked spinach |
Zin (23) krijgt van Pesetsky de volgende struktuur toegekend:
Om uit deze struktuur (23) te genereren moet het Wh-element in COMP gedeleerd worden. Dat zou tot gevolg hebben dat het nominatieve spoor in de relatieve zin ongeregeerd blijft. Daarom introduceert Pesetsky een ‘contractie-regel’, die de index van het Wh-element koppelt aan het relatieve that.
(25) | [COMP Whi complementizer]→[COMP complementizeri] |
Deze regel is werkzaam in struktuur (24) en het resultaat is (26), de struktuur van (23):
(26) | [NP the man [S̄[COMP thati] [Sti+nom] liked spinach]]] |
Het voorstel van Pesetsky behelst niet meer dan een andere formulering van het filter (10) van Chomsky en Lasnik. De generalizatie van de NIC biedt evenmin als het filter een werkelijke verklaring voor de ongrammatikaliteit van zinnen waarin de sequentie that-trace voorkomt. Bovendien moet ook Pesetsky een vreemde manoeuvre ondernemen om relatieve zinnen binnen zijn voorstel te verantwoorden.
3. Enkele in Bresnan (1977) vermelde zinnen roepen twijfels op omtrent de juistheid van Pesetsky's stelling dat het nominatieve karakter van het spoor van wezenlijk belang is in de that-trace configuratie:
(27) | It's in these villages that we all believe _ can be found the best examples of this cuisine. |
(28) | *It's in these villages that we all believe that _ can be found the best examples of this cuisine. |
In beide zinnen is een prepositionele constituent uit de bijzin verwijderd. Aangezien (27) grammatikaal is en het finiete werkwoord can geen andere dan de tweede positie in kan nemen, moet de oorspronkelijke positie van de geëxtraheerde PP die links van het finiete werkwoord zijn. De ongrammatikaliteit van (28) dient derhalve te worden beschouwd als voortkomend uit een overtreding van de that-trace restriktie. Het betrokken spoor kan evenwel niet nominatief zijn, aangezien de extractie een prepositionele constituent betreft. Bijgevolg is de parallellie tussen bijv. (3)/(4) en (27)/(28) een ernstig probleem voor Pesetsky's aanpak.
Ook in dit geval is de nederlandse variant van (28) grammatikaal:
(29) | Het is in deze dorpen dat wij allen geloven dat de beste voorbeelden van deze keuken gevonden kunnen worden |
Op grond van het feit dat zowel (30) als (31) de oorspronkelijke positie van de geëxtraheerde konstituent in (29) kunnen weergeven, is niet beslisbaar of (29) een overtreding van de that-trace restriktie vertegenwoordigt:
(30) | ...dat in deze dorpen de beste voorbeelden van deze keuken gevonden kunnen worden |
(31) | ...dat de beste voorbeelden van deze keuken in deze dorpen gevonden kunnen worden. |
Naar aanleiding van de ongrammatikaliteit van (28) en het betrekkelijk onproblematisch karakter van extraktie uit bijzinnen in het Nederlands, lijkt het mogelijk deze verschillen in verband te brengen met de struktuur van de bijzin in de talen. Het meest in het oog springende kenmerk is hierbij de positie van het finiete werkwoord in de SVO-taal Engels en de SOV-taal Nederlands. Alvorens de that-trace problematiek te bezien in het licht van de oppositie SVO/SOV, lijkt het gewenst een kader aan te duiden waarbinnen een ander perspectief geboden kan worden.
4. Het in Cremers en Sassen (1983), C & S, gepresenteerde voorstel biedt de mogelijkheid voor een alternatieve analyse van de that-trace-verschijnselen. Het voorstel heeft als basis de D-struktuur:
Deze D-struktuur is zowel voor het Nederlands als het Engels geldig. Het belangrijkste verschil met andere voorstellen binnen het Government-and-Binding-kader (GB) van Chomsky (1981) is de situering van INFL in de positie van COMP, met als inwendige bouw:
Een aantal regels uit het door C&S voorgestelde zijn relevant in de that-trace-problematiek:
(34) | ‘INFL structurally assigns Nominative Case to NP iff it is [+Tense] and has lexical content’ |
(35) | ‘Move-V is instantiated as V-to-INFL iff INFL is [+V]’ |
(36) | ‘INFL is lexicalized as dat/of iff it is [+N], [+Tense]’ |
Evenals in andere GB -modellen is in dit voorstel INFL de regeerder en casustoekenner van het subject. Volgens (34) moet INFL lexikaal gevuld zijn om casus te kunnen toekennen. INFL kan lexikaal gevuld worden door (35) of (36). Een hoofdzin krijgt het kenmerk [+V] in het C&S-voorstel, in hoofdzinnen wordt het finiete werkwoord naar INFL verplaatst, conform (35). Bijzinnen dragen het kenmerk [+N]; in bijzinnen die bovendien nog [+Tense] zijn, wordt INFL gevuld door de voegwoorden dat of of.
Hieruit volgt dat het finiete werkwoord en dat/of complementair gedistribueerd zijn. Ze verrichten dezelfde grammatikale functie, maar niet tegelijk binnen een ̅INFL. Dit nu, biedt een interessant perspectief voor de that-trace-problematiek.
Uit de zinnen (27)-(31) blijkt er een verschil te zijn tussen het Engels en het Nederlands met betrekking tot de that-trace-verschijnselen. Dit verschil lijkt terug te voeren op het verschil van de plaats van het finiete werkwoord in de bijzin tussen beide talen. Op grond hiervan rijst het vermoeden dat niet de sequentie that-trace het essentiele in de verschijnselen is, maar de sequentie that-Vfin.
In Bresnan (1977) wordt de volgende regel voorgesteld voor de that-trace-verschijnselen:
(37) | ‘No element in the environment [COMP _ VP] can be chopped’.Ga naar eind3. |
Het gevolg van het extraheren van een element uit die plaats is dat het element in COMP(/INFL) adjacent wordt aan het eerste element van de VP. Dat eerste element van de VP is in het Engels het finiete werkwoord. Het gevolg van extractie uit de gewraakte positie kan derhalve zijn, dat twee elementen die complementair gedistribueerd zijn, adjacent worden. De zinnen waarin zich dit voordoet zijn ongrammatikaal. Een mogelijke verklaring voor die ongrammatikaliteit is dat er bij de taalgebruiker, door de adjacentie van twee elementen met potentieel dezelfde grammatikale functie, identifikatie-problemen ontstaan met betrekking tot de status van de betreffende zin.
Op basis van dit gegeven, de onwenselijkheid van adjacentie van elementen die dezelfde grammatikale functie kunnen uitoefenen, kan de ‘that-trace’-problematiek met de volgende conditie beregeld worden:
5. Elke zin waarin het finiete werkwoord adjacent is aan de lexikale realisatie van INFL, wordt door de conditie (38) als ongewenst bestempeld. Dit geldt zowel voor het Engels als voor het Nederlands.
(39) | *Who do you think that came? |
(40) | ??Wie denk je dat korat? |
De Nederlandse tegenhanger van (38) is (40) of (41):
(41) | ??Wie denk je dat is gekomen? |
(42) | (?)Wie denk je dat gekomen is? |
Zin (42), waarin het finiete werkwoord gescheiden is van dat, is acceptabelere dan (41), waarin is en dat adjacent zijn.
In een Nederlandse bijzin wordt adjacentie van Vfin. en dat al gauw vermeden als er behalve het werkwoord nog andere elementen in de VP voorkomen:
(43) | Wie denk je dat gisteren gekomen is? |
(44) | Wie denk je dat gisteren omstreeks tien uur op de koffie gekomen is? |
Dit is een gevolg van de strukturele positie van het werkwoord achter in de bijzin in het Nederlands.
In het Engels kan adjacentie niet op die manier voorkomen worden.
(45) | *Who do you think that yesterday came? |
Hoewel het finiete werkwoord gescheiden staat van het element in INFL, is de zin op onafhankelijke gronden ongrammatikaal; in het Engels staat het finiete werkwoord in de bijzin, evenals in de hoofdzin, op de tweede plaats. Links van het werkwoord kan - in bijzinnen - slechts één zinsdeel voorkomen.
Mocht van (43) en (44) de suggestie uitgaan dat de omvang van de VP in de bijzin van invloed is op het grammatikaliteits-oordeel, dan blijkt uit (46) en (47) dat wel degelijk de adjacentie het cruciale aspect is:
(46) | *?Wie dacht hij dat probeerde die baan te krijgen? |
(47) | Wie dacht hij dat die baan probeerde te krijgen? |
In het Nedellands is het een bekend verschijnsel dat indefiniete elementen bij voorkeur in een er-constructie staan; (49)
krijgt de voorkeur boven (48):
(48) | ?Iemand loopt op straat. |
(49) | Er loopt iemand op straat. |
Definiete elementen kunnen niet in er-constructies:
(50) | De man loopt op straat. |
(51) | *Er loopt de man op straat. |
Hetzelfde verschijnsel doet zich voor bij zinnen met subjectsextractie uit de bijzin:
(52) | ??Jan, denk ik dat komt. |
(53) | *Jan, denk ik dat er komt. |
(54) | ??Wie denk je dat komt? |
(55) | Wie denk je dat er komt? |
Voor zinnen met een indefiniet geëxtraheerd subject is er zodoende nog een mechanisme dat voorkomt dat de configuratie dat-Vfin ontstaat, er-insertie. Het Engels ontbeert deze mogelijkheid:
(56) | *Who do you think that there came? |
In Nederlandse bijzinnen schijnt er een voorkeur te bestaan voor die volgorde waarbij het finiet werkwoord vooraan in het werkwoordscluster staat. Zinnen die met emotie worden uitgesproken, vertonen die volgorde; de nadruk valt op het laatste woord:
(57) | Wat denk je dat hij nou weer heeft uitgevreten? |
(58) | Wat denk je dat me nou weer is overkomen? |
Bijzinnen waaruit het subject is gehaald vertonen echter de volgorde met het finiete werkwoord achteraan in het cluster:
(59) | ??Wie denk je dat heeft opgebeld? |
(60) | Wie denk je dat opgebeld heeft? |
De conditie (38) is werkzaam in zowel het Engels als het Nederlands. Er treedt echter één verschil aan het licht. In het Nederlands blijken er allerlei mechanismen aanwezig om adjacentie van het voegwoord in INFL en het finiete werkwoord te voorkomen. In het Engels zijn er geen mogelijkheden om na extractie van het eerste zinsdeel adjacentie van een lexikale complementeerder en het finiete werkwoord te vermijden.
6. Relatieve zinnen schijnen buiten het bereik van de regel te vallen; vgl. (61) en (62):
(61) | The woman that _ will win the election. |
(62) | The man that _ saw Bill. |
In relatieve zinnen wordt adjacentie van het finiete werkwoord en that niet geblokkerd. Bij de introductie van regel (38) is evenwel benadrukt dat het daar gaat om de lexikale realisatie van INFL, het produkt van een regel als (36). Er is geen reden om aan te nemen dat het that in (61) en (62) deze funktie vervult. Er zou dan immers geen sprake zijn van een relatieve zin. In ieder geval overheerst het relatieve karakter zozeer een mogelijke complementeerdersfunctie, dat het in de mini-grammatica (32) - (36) gelegde verband met het finiete werkwoord hier niet als verstoord hoeft te worden beschouwd.
In het Nederlands is er een duidelijk onderscheid tussen relatieve pronomina en voegwoorden, de lexikale realisaties van INFL: relatieve pronomina concorderen toetsbaar met hun antecedent. De combinatie relativum + complementeerder is voorts in het Nederlands zowel als in het Engels uitgesloten:
(63) | *De paarden die dat de race leken te gaan winnen, ... |
(64) | *The boys who that came in, ... |
Wel kan het vermoeden worden uitgesproken dat als een taal de combinatie relativum + voegwoord toestaat - zoals het Middel-nederlands -, ook hier adjacentie van voegwoord en finiet werkwoord zal worden vermeden, overeenkomstig regel (38).
7. De hierboven toegelichte regel (38), geplaatst tegen de achtergrond van (32) - (36), wijkt in tweeërlei opzicht af van de benaderingen van Chomsky en Lasnik (1977) en Pesetsky (1978): de regel geeft impliciet aan waarom beperkingen op extractie uit zinnen met een lexicale complementeerder taalafhankelijk zijn, en de regel is niet gesteld in termen van abstracte elementen als sporen.
Deze beide karakteristieken van (38) zijn nauw met elkaar verbonden. Het negeren van (gezien de aard van de verschijnselen) voor de hand liggende constructen als sporen maakt het mogelijk om als relevante parameter voor de werking van (38) in een taal de basispositie van het (finiete) werkwoord en de interaktie van finietheid en complementering aan te wijzen. Wellicht is het zelfs niet vermetel om de extractieverschijnselen in verband te brengen met een zeer algemene beperking op inbedding in niet-
VSO-talen: strukturen van de vorm Vfin X, onder meer typerend voor ja/nee vragen en imperatieven, kunnen niet worden ingebed.
(65) | *Hans riep dat kom hierheen met die bal. |
(66) | *Hij vroeg of was Kees ook al tegen hem. |
Ook hier lijken het inbeddende voegwoord en het finiete werkwoord elkaar op de linkervleugel van een zin te bijten.
Gegeven de parameter ‘V-positie’ kan het verschil in werking van (38) ten opzichte van het Nederlands en het Engels worden verklaard. In de SVO-taal Engels wordt (38) geconfronteerd met een absolute situatie: extractie van een element links van het finiete werkwoord leidt onstuitbaar tot de te wraken adjacentie van voegwoord en finiet werkwoord. Als regel (38) in het Engels werkzaam is, kan de regel hier slechts de vorm aannemen van een filter, een besnoeiing op de uitvoer van de grammatica. In de SOV-taal Nederlands daarentegen zijn minstens twee voorzieningen aanwezig om een botsing van voegwoord en finiet werkwoord te vermijden: er -insertie en de zgn. groene volgorde (rechtse positie van het finiete werkwoord in de werkwoordelijke eindgroep), terwijl bij extractie links van het finiete werkwoord vaak toch al een lexikale barriere tussen voegwoord en werkwoord overeind blijft in de vorm van objecten en bepalingen. In deze situatie neemt (38) de vorm aan van een stilistisch voorschrift.
Het feit dat (38) voorbij gaat aan sporen, plaatst de regel enigszins buiten de kerngrammatica in moderne generatieve zin. In feite verwijst (38) de beperkingen op extractie uit zinnen die door een lexicale complementeerder worden ingeleid, eerder naar de tactische dan naar de syntactische component van de grammatica; (38) lijkt er op gericht problemen bij de identifikatie van ingebedde zinsvormen te voorkomen.
Verwijzingen
Bresnan, J.
1977 |
‘Variables in the Theory of Transformations’, in: P. Culicover, T. Wasow en A. Akmajian (eds.). Formal Syntax. |
1978 ‘On Binding’, ms., gepubliceerd in Linguistic Inquiry11 : 1 (1980). | |
Chomsky, N.
1981 |
Lectures on Government and Binding, Dordrecht |
Chomsky, N. en H. Lasnik
1977 |
‘Filters and Control’, in: Linguistic Inquiry 8:3. |
Cremers, C. en A. Sassen
1983 |
‘On Vl, GB and INFL’, in: H. Bennis en W.U.S. Van Lessen Kloeke, Linguistics in the Netherlands 1983(te versch.) |
Pesetsky, D.
1978 |
‘Complementizer-trace Phenomena and the Nominative Island Condition’, ms., in gewijzigde vorm verschenen in The Linguistic Review 1:3 (1981/82). |
- eind1.
- Sporen zijn elementen van een bepaalde categorie, bijv. NP, zonder lexikale inhoud.
- eind2.
- Een filter is een welgevormdheidsconditie op de uitvoer van de transformationele component.
- eind3.
- Bresnan geeft geen verklaring voor het feit dat juist in deze omgeving geen element weggehaald mag worden.