| |
| |
| |
[Nummer 1]
Betrekkelijke bijzinnen met meerdere antecedenten
Jaak Hoeksema
Er zijn in het Rijk der Dieren zekere wangeboorten en gedrochten die behept zijn met dan één kop, en hoewel hun aantal gering is en hun levenskansen doorgaans verwaarloosbaar zijn, weten ze toch de aandacht en belangstelling van de natuurvorser te wekken. In onze taal vinden we een analoog verschijnsel, te weten het voorkomen van betrekkelijke bijzinnen met meerdere antecedenten of hoofden, dat eveneens van tamelijk marginale aard lijkt te zijn. Waar echter de misbaksels van moeder Natuur nog een gepaste belangstelling wisten te wekken, bleef iedere vorm van systematische bestudering (niet van signalering) van het laatstgenoemde verschijnsel voor zover mij bekend uit. Ik hoop dat dit stukje een aanzet daartoe zal geven.
Enkele voorbeelden kunnen illustreren wat voor zinnen ik hier op het oog heb:
(1) |
Een man kwam naar buiten en een vrouw ging naar binnen, die veel op elkaar leken (vb. van Perlmutter & Ross 1970) |
(2) |
We laten altijd díe jongens met díe meisjes spelen, die elkaar nog van vroeger kennen. (vb. uit De Haan 1979: 47) |
Merk op, dat we in beide gevallen te maken hebben met beperkende betrekkelijke bijzinnen.
In (1) hebben we een nevenschikking van twee hoofdzinnen, in elk waarvan een hoofd van de bijzin aanwezig is. Het ligt voor de hand om de volgende struktuur toe te kennen:
In (3) is E het symbool voor hoofdzinnen en S' het symbool voor bijzinnen. We beschouwen de bijzin niet als een onderdeel van de tweede hoofdzin, omdat hij gelijkelijk hoort bij de eerste en de tweede. Vandaar dat er geen andere mogelijkheid is, als de betrekkelijke bijzin direkt onder de hoogste E-knoop te plaatsen, als zuster van de twee nevengeschikte E's.
Voor (2) bestaat die noodzaak niet, maar omwille van de unifor- | |
| |
miteit is het ook daar wenselijk om aanhechting van de bijzin onder de E-knoop aan te nemen.
Ook wanneer de antecedenten dieper ingebed worden, blijven de zinnen grammatikaal:
(4) |
Professor A. leverde het bewijs dat er een nevel is, en professor B. leverde het bewijs dat er een melkwegstelsel is, die elkaar met grote snelheid naderen. |
(5) |
De eerste waarnemer zag dat een vrouw naar binnen ging en de tweede waarnemer zag dat een man naar buiten kwam, die, naar nu eerst bekend is geworden, samen een bankoverval hebben gepleegd. |
Het eigenaardige van deze zinnen is, dat, hoewel de bijzin in beide gevallen elk van de twee hoofden modificeert, hij semantisch gezien beslist niet onder het bereik staat van elementen hoger in de zin. Zo hoeft noch professor A. noch professor B. te hebben bewezen, dat nevel en melkwegstelsel elkaar met grote snelheid naderen als deze zin (4) waar is, maar A. hoeft alleen maar te hebben bewezen dat er een nevel is, en B. dat er een melkwegstelsel is, waarvoor geldt dat (maar dat kan een derde hebben bewezen, of dat kan volgen uit beider bewijzen samen) ze elkaar met grote snelheid naderen.
Hetzelfde laat zich ook illustreren aan de hand van een eenvoudiger voorbeeld:
(6) |
Gisteren zag ik een man, en vandaag zag ik een vrouw, die, naar ik me nu realiseer, bijzonder veel op elkaar leken. |
Noch gisteren, noch vandaag zag ik twee personen die veel op elkaar lijken, en toch kan (6) waar zijn.
Voor een laatste illustratie moet ik eerst een situatie schetsen. Veronderstel zowel mannen als vrouwen, en veronderstel dat er twee mannen sullig zijn volgens Piet, dat er voorts twee vrouwen zuur zijn volgens Jaap, en dat er volgens Annie twee echtparen zijn, die te lang bijeen zijn gebleven en wel die echtparen waartoe de sullen van Piet en de zuurpruimen van Jaap behoren. In dat geval is denk ik de volgende zin waar, al zijn hier de oordelen subtiel:
(7) |
Alleen die mannen zijn volgens Piet sullig en alleen die vrouwen zijn volgens Jaap zuur, die volgens Annie te lang |
| |
| |
met elkaar zijn getrouwd. |
Men zal het patroon inmiddels herkennen: hoewel de betrekkelijke bijzin twee hoofden modificeert, die elk binnen het bereik van een volgens-uitdrukking staan, staat hij zelf binnen het bereik van geen van beiden. De struktuur die in (3) is toegekend, kan dat verantwoorden.
Verder verantwoordt deze struktuur ook meteen, waarom meerhoofdige relatieve zinnen altijd volgen op andere bijzinnen in Extrapositie (cf. De Haan 1979).
Er bestaat een zekere mate van overeenkomst tussen meerhoofdige bijzinnen en bijwoordelijke bijzinnen van graadaanwijzend gevolg, die ook direkt onder de E-knoop geplaatst kunnen worden (het betreft hier de ‘hoge’ zinnen (cf. Zwarts 1977/1978)), en die ook meerdere hoofden kunnen hebben, zoals het volgende voorbeeld uit Zwarts 1977/1978 laat zien:
(8) |
Zoveel mensen willen zoveel geld verdienen, dat de economie in het slop raakt. |
Hier gelden immers de beide NPs met zoveel als de ‘antecedenten’ voor de graadaanwijzende dat-zin.
Zoals Zwarts in zijn artikel laat zien, kunnen NPs in ‘hoge’ bijwoordelijke bijzinnen van graadaanwijzend gevolg koreferentieel zijn met een pronominale uitdrukking in de hoofdzin. Een voorbeeld hiervan is:
(9) |
Hij wil zo'n hoog inkomen, dat Karel naar onze mening de realiteit uit het oog verloren heeft. |
In (9) staan hij en Karel cursief om aan te geven dat we hier de lezing bedoelen, waarin beide NPs naar dezelfde persoon verwijzen. Dat we hier te maken hebben met een ‘hoge’ bijzin blijkt uit het feit dat de inhoud van die bijzin onder de natuurlijke interpretatie geen deel uitmaakt van Karels intenties, m.a.w. niet in het bereik staat van het werkwoord willen.
De mogelijkheid van koreferentie in (9) wordt voorspeld door de gangbare theorie omtrent anaforische relaties (cf. Reinhart 1976 en voor andere gevallen van ‘hoge’ en ‘lage’ bijzinnen Klein 1980), volgens welke koreferentie onmogelijk is in die gevallen waarin een pronominale uitdrukking een nietpronominale uitdrukking c-commandeert. In (9) is dit niet 't geval - bijgevolg is de zin goed.
| |
| |
Op grond van de strukturele overeenkomst tussen bijwoordelijke bijzinnen van graadaanwijzend gevolg in hoge positie en meerhoofdige betrekkelijke bijzinnen mag men verwachten dat de koreferentiemogelijkheden gelijk zijn. Ik meen dat dit inderdaad het geval is, al zijn de oordelen nogal subtiel en onzeker:
(10) |
Hij stelde een man aan een vrouw voor, die Karel reeds lang aan elkaar had willen voorstellen. |
(11) |
Hij laat alleen die grootmeesters met die hoofdklassers spelen, die Theo wel eens eerder met elkaar heeft zien spelen. |
Wanneer het pronominaal element zich niet in subjectspositie bevindt, ben ik minder onzeker:
(12) |
Een man gaf hem een klap en een vrouw gaf hem een trap, die een dag tevoren door de ambtenaar in de echt verbonden waren. |
(13) |
Vaak spelen die jongens het met die meisjes, die het spelletje al eens eerder samen hebben gespeeld. |
De koreferentie-feiten zijn niet duidelijk genoeg, geloof ik, om als extra evidentie te kunnen dienen voor de hier voorgestelde strukturele positie van meerhoofdige betrekkelijke bijzinne, al meen ik wel, dat zinnen als (12) en (13) pleiten tegen een VP-positie. Wel is het aannemelijk dat er ook dergelijke bijzinnen op S'-nivo voorkomen:
(14) |
Hein beweert dat alleen die schrijvers die lezers boeien, die eenzelfde politieke voorkeur hebben. |
In (14) behoort de bijzin immers wel degelijk tot hetgeen Hein beweerd heeft.
Een interessant probleem waaraan we tot dusverre stilzwijgend zijn voorbijgegaan, is de kwestie welke beperkingen er zijn op mogelijke antecedenten van meerhoofdige bijvoeglijke bijzinnen.
Vergnaud (1974: 183), die in het voorbijgaan de Franse tegenhanger van (1) bespreekt, merkt op
In general, it seems that the controller associated with this type of construction haas to be nonreferential. Thus the following sentences are ungrammatical:
(262) |
*Une femme vient d'entrer et l'homme vient de sortir |
| |
| |
|
qui se ressemblent beaucoup. |
(263) |
*La femme vient d'entrer et un homme vient de sortir qui se ressemblent beaucoup. |
(264) |
*La femme vient d'entrer et l'homme vient de sortir qui se ressemblent beaucoup. |
Gezien de voorbeelden met die lijkt Vergnaud's opmerking voor het Nederlands niet op te gaan. Alle voorbeelden die we tot nog toe gegeven hebben, bevatten antecedenten met de determinatoren die en een. Althans één restriktie lijkt zonder meer op te gaan, en dat is de restriktie dat de determinatoren van de antecedenten gelijk dienen te zijn. Vergelijk:
(15) |
?Een vrouw ging naar binnen en die mannen gingen weg, die samen op een korfbal-vereniging zitten. |
Zin (15) heeft voor mij alleen de lezing, waarin alleen die mannen antecedent is van de bijvoeglijke bijzin.
Ook kale meervouden kunnen dienst doen als antecedenten:
(16) |
Er gingen mannen naar binnen en er kwamen vrouwen naar buiten, die gisteren in elkaars gezelschap gezien waren. |
(17) |
Er blaften honden en er miauwden katten, die zoëven nog vreedzaam naast elkaar op de stoelen gelegen hadden. |
Hier lijkt het wel mogelijk om antecedenten met verschillende determinatoren te hebben:
(18) |
Er zal een orkest spelen en er zullen koren zingen, die nog nooit eerder samen een concert hebben gegeven. |
Dit betekent, dat de eis van gelijksoortigheid van antecedenten ruimer gesteld dient te worden, dan dat beide antecedenten door dezelfde determinatoren ingeleid dienen te worden.
Ook ieder kan naar ik meen gebruikt worden als determinator voor het antecedent van een meerhoofdige bijvoeglijke bijzin:
(19) |
Karel stelde iedere man aan iedere vrouw voor, die Ellen reeds eerder aan elkaar had voor gesteld. |
(20) |
Men stenigt daar iedere man en men geselt daar iedere vrouw die met elkaar overspel hebben gepleegd. |
Minder korrekt komt mij voor:
(21) |
*Karel stelde iedere man aan zijn vrouw voor, die elkaar nog niet van de korfbal-vereniging kenden. |
| |
| |
(22) |
*Karel stelde iedere rijkaard aan het bestuur voor, die elkaar iets te bieden hadden. |
Behalve de konditie op gelijksoortigheid van de antecedenten zijn er ook andere restrikties op de antecedenten van meerhoofdige bijvoeglijke bijzinnen.
Wanneer men in (13) de aanwijzende voornaamwoorden vervangt door de, dan krijgt men een ongrammatikale zin. Het is echter niet in het algemeen zo, dat NP's met de determinator de niet kunnen fungeren als hoofden:
(23) |
De man ging naar binnen en de vrouw kwam naar buiten, die gisteren van elkaar zijn gescheiden. |
Ook de inhoud van de relatieve zin lijkt een rol te spelen bij de aanvaardbaarheid van dit soort zinnen, want de Nederlandse vertaling van Vergnaud's voorbeeld (264) zou ik ook een ster geven, hoewel die alleen in de bijzin van (23) verschilt. Het is mij niet duidelijk wat hier precies speelt.
Verder is het zo, dat de antecedenten ofwel in dezelfde deelzin moeten staan, ofwel in nevengeschikte, parallel opgebouwde deelzinnen. Wanneer dit niet het geval is, wordt de zin ongrammatikaal:
(24) |
*Die officieren gaven bevel om op die soldaten te schieten die elkaar niet kunnen uitstaan. |
Zin (24) heeft drie mogelijke lezingen, waarvan er een ongrammatikaal is, nl. de bedoelde, waarin voor elk tweetal, bestaande uit een officier en een soldaat, die elkaar niet kunnen uitstaan, het zo is, dat de officier bevel heeft gegeven om op de soldaat te schieten. In de beide andere lezingen zijn ofwel de officieren het antecedent van de bijzin, ofwel de soldaten. Merk op, dat de intonatie die behoort bij de beide andere lezingen anders is.
De ongrammatikaliteit van (24) komt duidelijker tot uitdrukking wanneer men tweemaal alleen toevoegt:
(25) |
Alleen die officieren gaven bevel om op alleen die soldaten te schieten, die elkaar niet kunnen uitstaan. |
Het is overigens niet helemaal uitgesloten dat we niet te maken hebben met een ongrammatikale zin, maar met een onbegrijpelijke zin, die niet zozeer de regels van het taalsysteem over- | |
| |
treedt, alswel de grenzen van het mensenverstand.
Hetzelfde zou men ook kunnen beweren van relatieve zinnen met drie of meer antecedenten. Toch zou men wellicht in een situatie waarin alle leden van een gezin dezelfde unieke kleur jas aan hebben kunnen zeggen:
(26) |
Die vrouwen zijn getrouwd met die mannen en zijn de moeder van die kinderen, die dezelfde kleur jas aan hebben. |
Het zal duidelijk zijn dat er nog het een en ander te onderzoeken valt op het gebied van de meerhoofdige betrekkelijke bijzinnen. Wellicht is het daarbij interessant en leerzaam om ook talen als het Sanskriet en het Marathi in het onderzoek te betrekken, aangezien deze talen meer gebruik van het betreffende type bijzin schijnen te maken als meer bekende als het Frans, Engels en Nederlands. Het feit dat de konstruktie in het Nederlands zo marginaal is, maakt de oordelen omtrent een aantal voorbeeldzinnen in dit artikel nogal onzeker.
| |
Bibliografie
Haan, G.J. de, |
(1979) |
Conditions on rules. Dordrecht. |
Klein, M., |
(1980) |
‘Anaforische relaties in het Nederlands’. NTg 73, nr. 4, blz. 277-292. |
Perlmutter, D. en J.R. Ross, |
(1970) |
‘Relative clauses with split antecedents’. Linguistic Inquiry, 1, blz. 350. |
Reinhart, T., |
(1976) |
The syntactic domain of anaphora. Diss. MIT. |
Vergnaud, J.-R., |
(1974) |
French relative clauses. Diss. MIT. |
Zwarts, F., |
(1977/78) |
‘Bijzinnen van graadaanwijzend gevolg’. TABU 8, blz. 15-20. |
(vakgroep Nederlandse Taalkunde, RUG)
|
|