Tabu. Jaargang 9
(1978-1979)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 1]Sequenties in gesprekken0. InleidingDit artikeltje is een uitvloeisel van een werkcollegeGa naar eind1. dat gedurende het tweede semester van 1977-'78 zich bezig heeft gehouden met de bestudering van sequenties van taalhandelingen in verschillende gesprekssituaties. Al zijn de resultaten niet verbluffend, we meenden toch enige aandacht te mogen vragen voor een terrein van de taalwetenschap dat zich in een steeds groeiende belangstelling mag verheugen. Aan de orde komt eerst het kader waarbinnen sequenties kunnen worden beschreven en daarna bespreken we enkele sequenties en interaktieschema's op basis van empirisch gespreksmateriaal. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. SequentieanalyseVoor een beschrijving van taalgebruik in de interaktie, is de taalhandelingstheorie het meest geëigende kader. Niet alleen zijn taalhandelingen functieaanduidend voor taaluitingen, het handelingskarakter van een uiting biedt ook een goed uitgangspunt voor de beschrijving en verklaring van een vervolg. Tot de voorwaarden waaronder uitingen als bepaalde taalhandelingen kunnen worden begrepen, behoren immers behalve bepaalde uitingselementen (modus, performatieven, partikels etc.) en een bepaalde propositionele inhoud ook contextgegevens; en die relevante contextgegevens kunnen in voorafgaande uitingen besloten liggen. Zo wordt een uiting als
alleen dan als een verontschuldiging begrepen, als er een uiting aan voorafgaat die als een verwijt of een beschuldiging kan worden geïnterpreteerd, of als er een situatie aanwezig is waaruit een verwijt of een beschuldiging zou kunnen voortvloeien. Het contextelement dat essentieel is voor de beschuldiging of het verwijt, n.l. dat de spreker de voorafgaande handeling van de hoorder negatief waardeert, is dus eer noodzakelijke voorwaarde voor de daarop volgende verontschuldiging. Ten aanzien van de vraag-antwoord-opeenvolging is het nauwelijks nodig op te merken dat een vraag een noodzakelijke voorwaarde is voor een antwoord. Duidelijker dan ten aanzien van de beschuldiging-verontschuldiging-sequentie is hier echter, dat het vervolg ook door de eerste handeling bepaald wordt. Natuurlijk kan de hoorder - als we tenminste even afzien van een specifieke communicatieve context - te kennen geven dat hij de vraag niet begrijpt of afwijst, en daarom vragen om toelichting, resp. de veronderstellingen problematiseren; maar dat zijn vervolgen die na bijna alle taalhandelingen mogelijk zijn. De beantwoording is echter de handeling die de spreker met zijn vraaghandeling beoogde uit te lokken, en dat is iets wat tot de kennis van iedere taalgebruiker boven de 4 behoortGa naar eind2.. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook een beschuldiging leidt tot een min of meer voorspelbaar vervolg: de weerlegging dan wel de bekentenis (en een eventueel daaruit voortvloeiende verontschuldiging).Ga naar eind3. Je zou kunnen zeggen, dat de spreker op één van die twee vervolgen zit te wachten, als we de niet-specifieke vervolgen weer even buiten beschouwing mogen laten. Dergelijke vaste, voorspelbare sequenties zijn echter beperkt in aantal. Je vindt ze vooral in geritualiseerd taalgebruik, waartoe ook openingen en afsluitingen van gesprekken te rekenen zijn.Ga naar eind4. Maar dat betekent niet dat de vervolgkeuze verder geheel vrij is. In het geval de contextcondities die voor een bepaalde taalhandeling gelden, in strijd zijn met wat door een voorafgaande handeling in de interactie aan voorwaarden is ingebracht, zal de opeenvolging geblokkeerd worden. Een voorbeeld daarvan zou kunnen zijn een waarschuwing en een belofte die op hetzelfde toekomstige handelen betrekking hebben: De eerste spreker brengt met z'n waarschuwing een negatieve waardering in t.a.v. het toekomstig handelen. De tweede spreker dient er met z'n belofte echter vanuit te gaan dat z'n gesprekspartner dat toekomstig handelen positief waardeert. Deze paradoxale situatie verklaart, dat in (2) de uiting van B dan ook niet als een belofte, maar als een dreiging zal worden begrepen, ondanks de aanwezigheid van het performatieve werkwoord beloven:
Het meest voorkomend - en voor de interactie wellicht ook het meest belangwekkend - zijn de restricties die sociale factoren in de communicatieve context met zich mee brengen voor de opeenvolging. Zo kan een bepaalde machtsverhouding tussen de agonisten ertoe leiden, dat een verzoek niet kan worden afgewezen, terwijl - los van een specifieke communicatieve context - een sequentie verzoek-afwijzing van het verzoek als volstrekt ongemarkeerd zou worden beschouwd. Anderzijds leiden sommige communicatieve contexten ook tot een heel specifiek interactiepatroon. Een goed voorbeeld daarvan vind je in een rechtszittingGa naar eind5.. Al is het niet zo dat iedere taalhandeling daar is voorgeschreven, toch zijn een aantal taalhandelingen wel noodzakelijk, en zelfs in een bepaalde volgorde: i.c. de aanklacht, de verdediging en het oordeel.
In het onderzoekje in het werkcollege is met name getracht na te gaan welke opeenvolgingen voor welke gesprekssituaties kenmerkend zijn, en in hoeverre deze door de rollen die de agonisten in de interactie vervullen, zijn bepaald. Daarnaast is aandacht besteed aan sequenties die onafhankelijk van dergelijke communicatieve contexten voorkomen, en op basis van algemene communicatieve principes verklaard moeten worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We hebben daartoe enerzijds gesprekken verzameld en getransscribeerd die afkomstig waren uit enkele specifieke maatschappelijke instituties als een winkel en een artspraktijkGa naar eind6., en anderzijds gesprekken die een informeel karakter droegen, omdat ze gevoerd werden in cafés en gespreksgroepen tussen mensen die elkaar goed kenden. In de volgende paragrafen zullen enkele resultaten uit dit onderzoekje worden besproken: eerst zal een sequentie worden besproken die onafhankelijk van een bepaalde sociale situatie voorkomt, en daarna zullen enkele door de sociale situatie gerestringeerde sequenties en interactieschema's aan de orde komen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Twee vragen en het antwoordIn gesprekken treedt vaak het volgende verschijnsel op: een agonist stelt twee vragen na elkaar, meestal een W-vraag (wie, wat, waar, hoe) met aansluitend een vraag die suggesties bevat voor de beantwoording van de eerste vraag. In alle volgende voorbeelden gaat het hierbij om een vraag om bevestiging, een zgn. R-vraag.Ga naar eind7.
Soms beantwoordt de conagonist slechts één vraag (antwoord 1), soms beantwoordt hij beide vragen (antwoord 2). Aan dit verschijnsel lijkt het algemene communicatieprincipe ten grondslag te liggen: ‘Doe alles om jezelf begrijpelijk te maken, maar doe niets overbodigs’.Ga naar eind8. Immers in sommige gevallen lijkt het voldoende om één vraag te beantwoorden (doe niets overbodigs), in andere gevallen lijkt het noodzakelijk beide vragen, in een bepaalde volgorde, te beantwoorden (doe alles om jezelf begrijpelijk te maken).
Aan de hand van de gevonden voorbeelden zullen we proberen duidelijk te maken welke regelmatigheid er bij de beantwoording te ontdekken valt.
De suggestie van de tweede vraag is juist en daarom lijkt het voldoende slechts expliciet antwoord te geven op de eerste vraag, aangezien daarmee impliciet antwoord is gegeven op de tweede vraag. Dat het antwoord ‘ik doe Nederlands’ een antwoord op de eerste vraag is, blijkt uit het niet-elliptische karakter van het antwoord. De vraag 1b had eenvoudig met ‘ja’ beantwoord kunnen worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hier thematiseert de tweede vraag antwoorden uit het vraagbereik van de eerste vraag. Door de reeks ‘HBS, HAVO’ aan te vullen, is ook de eerste vraag beantwoord. Andersom kun je zeggen: door de eerste vraag te beantwoorden, vul je tegelijkertijd de tweede vraag aan. Het antwoord is daarom enkelvoudig.
De suggestie is juist. De koper bevestigt dit en wel door de letterlijke herhaling ‘weer hout ja’. Eén antwoord volstaat.
In deze drie voorbeelden is de suggestie van de tweede vraag juist (voorbeeld 1 en 3) of kan gemakkelijk aangevuld worden (voorbeeld 2). Derhalve volstaat een enkelvoudig antwoord. Misverstanden zijn uitgesloten. Dit is iets wat in de volgende voorbeelden niet het geval is.
Hier is de suggestie in de vraag om bevestiging onjuist. Om misverstanden te voorkomen geeft K eerst aan dat dat zo is (nee), pas daarna volgt het antwoord op de W-vraag. Op zijn beurt geeft P nu aan dat hij het begrepen heeft (oh bedoel je universiteit).
We hebben te maken met een identiek geval als in voorbeeld 5. Eerst wordt de suggestie ontkend, pas daarna volgt het antwoord op de eerste vraag. Op grond van de gevonden voorbeelden menen we nu de volgende voorzichtige conclusie te kunnen trekken: Een spreker stelt twee vragen na elkaar, de tweede vraag bevat suggesties voor het antwoord op de eerste vraag. Is de suggestie juist, dan volstaat een enkelvoudig antwoord. Is de suggestie onjuist, dan moet dat eerst aangegeven worden d.m.v. een ontkenning en pas daarna kan de eerste vraag beantwoord worden. We besluiten met een voorbeeld dat op het eerste gezicht deze conclusie weerlegt. We zullen echter proberen uit te leggen dat er eerder sprake is van een bevestiging van de conclusie dan van een weerlegging en wel omdat we hier te maken hebben met gemarkeerd taalgebruik.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit het verloop van de interactie blijkt dat er een misverstand optreedt. Men. H beweert iets. Deze bewering wordt expliciet bevestigd door Mevr. A. Uit de reactie van Mevr. H blijkt dat er een misverstand is ontstaan op propositioneel niveau, veroorzaakt door de nasale uitspraak (Gronings) van de a in ‘man’ door Men. H. Mevr. H vat de soortnaam op als eigennaam. Omdat ze in onzekerheid verkeert over haar interpretatie, stelt ze een vraag om bevestiging: 3. Men. H antwoordt ontkennend op deze vraag: 4. Hiermee is het misverstand nog niet opgelost. Mevr. H weet weliswaar dat haar interpretatie waarschijnlijk onjuist is, maar ze weet nog niet wat haar man dan wel bedoelt. Om zekerheid te krijgen stelt ze nu twee vragen, waarbij de tweede vraag de suggestie voor het antwoord op de eerste vraag bevat: 5. Men. H antwoordt wederom ontkennend op de vraag om bevestiging, de eerste vraag beantwoordt hij niet: 6. Dat hij dit wel had moeten doen, blijkt uit de reactie van Mevr. H. Zij stelt een niet-elliptische W-vraag: 7, die Men. H eindelijk beantwoordt, zij het indirect. Dit voorbeeld bevestigt onze conclusie. Immers de suggestie is onjuist en derhalve is Men. H verplicht zowel de vraag om bevestiging als de W-vraag te beantwoorden. Men. H volstaat echter met een enkelvoudig antwoord. Dat dit niet voldoende is, blijkt uit de reactie van Mevr. H, die doorvraagt tot beide antwoorden gegeven zijn. De reden voor het gemarkeerd taalgebruik van Men. H is in het voorafgaande gespreksgedeelte te vinden. Voorafgaand aan het hierboven gegeven misverstand was er sprake van onenigheid tussen het echtpaar over de aankoop van een vestje. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Het eindoordeelEen van de informele gesprekken uit het materiaal begint als een soort interview: een agonist stelt een conagonist allerlei vragen over studie en gevolgde schoolopleiding. De conagonist verschaft de verlangde informatie.
Het gespreksonderwerp wordt afgesloten met het oordeel van P. Deze afsluiting komt overeen met het slot van inleidende gesprekjes met luisteraars die meedoen aan een spelletje voor de radio. Het doel van een dergelijke inleiding is de deelnemer voor te stellen aan de luisteraars van het desbetreffende programma. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Dit gespreksfragment komt voor in Springorum 1978Ga naar eind9. en maakt deel uit van een gesprek met een vrouwelijke kandidaat; er zijn vragen gesteld over het huisvrouw-zijn, de kinderen, de huisdieren en de echtgenoot. Onderstrepingen duiden op gelijktijdig spreken. R = radio-interviewer D = deelnemer)
De overeenkomst tussen de beide gesprekken is: het doel is niet primair het verkrijgen van de informatie; veeleer geldt een extrinsiek doel als het scheppen van een goed gespreksklimaat. Op basis hiervan concluderen we: in een informele situatie, waarbij het doel niet primair is het verwerven van informatie en waarbij de vragen niet bepaald worden door een institutie, verplicht de spreker zich door het stellen van informatievragen aan een conagonist (waarbij deze vragen de conagonist zelf betreffen) tot het geven van een oordeel over de informatie die hem door de conagonist wordt verstrekt. Hoewel we daarvan geen voorbeelden hebben uit het verzamelde gespreksmateriaal, kunnen we ons voorstellen dat er situaties zijn waarin een agonist zonder dat hem dat gevraagd wordt, informatie verschaft over zichzelf. Ook dan zal van een conagonist verwacht worden dat hij een oordeel geeft:
Te vergelijken met de eerste voorbeelden is de situatie in een cafégesprek waarbij de één (Ka) informatie verschaft aan een ander (Li) over een afwezige derde. Hier stelt Li vragen:
De situatie doet echter minder aan een interviewsituatie denken: ten eerste worden er minder vragen gesteld (Ka heeft dat ook niet zo nodig; zij moet haar hart luchten), ten tweede worden er voornamelijk vragen om bevestiging gesteld (in de eerste voorbeelden veelal W-vragen). De overeenkomst ligt dan ook meer in het feit dat ook hier een oordeel verwacht wordt over de verschafte informatie. Dit oordeel volgt dan ook. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We menen nu dat we de hierboven geformuleerde conclusie als volgt kunnen uitbreiden: in een informele situatie, waarbij het doel niet primair is informatie te verwerven en waarbij de vragen niet bepaald worden door een institutie, verplicht de spreker zich door het stellen van vragen aan een conagonist (waarbij deze vragen een afwezige derde betreffen) tot het geven van een oordeel over de informatie die hem door de conagonist wordt verstrekt. Zoals we zien beperkt de hypothese zich tot informele situaties. Laten we nu eens gaan kijken naar onze institutionele gesprekken tussen arts-patiënt en verkoper-koper. Is het zo dat hier een eindoordeel ontbreekt? Allereerst het verschil met de vorige situaties: binnen de institutie arts-patiënt en verkoper-koper heeft het stellen van vragen die de conagonist betreffen een specifieke functie: de arts moet, om een diagnose te kunnen stellen, vragen stellen aan de patiënt. De verkoper moet weten wat de koper wil hebben voordat hij producten kan adviseren. Onze verwachting dat het eindoordeel in beide gesprekken ontbreekt, wordt door ons materiaal bevestigd. Noch de arts noch de verkopers geven een oordeel over de verkregen informatie. Een gespreksonderwerp wordt veeleer afgesloten (fase 6) door de acceptatie of niet-acceptatie van het advies door de patiënt/koper, (zie ook par. 4), vergelijk de voorbeelden (20) en (21).
Binnen de institutionele gesprekken arts-patiënt en koperverkoper zal er niet gauw sprake zijn van vragen die een afwezige derde betreffen. Een institutie waarbinnen wel dergelijke vragen gesteld kunnen worden, is een rechtbank. Ook hier ontbreekt echter het eindoordeel over de verstrekte informatie, naar te verwachten valt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Twee institutionele gesprekstypenIn het onderzoekje zijn twee institutionele gesprekstypen betrokken, dat wil dus zeggen twee typen gesprek die in het kader van een bepaalde institutie zijn gevoerd: het winkelgesprek en het arts-patiëntgesprek. In deze paragraaf zal eerst het interactiepatroon van beide gesprekstypen worden toegelicht en vervolgens zullen er enkele verschillen wat betreft de sequentiëring worden besproken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1 InteractiepatroonZowel in winkelgesprekken als in arts-patiëntgesprekken is er sprake van een leek die bij een deskundige komt voor informatie en advies betreffende de door de leek te volgen handelwijze. Beide typen gesprek verlopen dan ook volgens hetzelfde patroon:
Opmerkingen bij dit patroon:
Hieronder vullen we het patroon in met taaluitingen die afkomstig zijn uit één winkelgesprek en één arts-patiëntgesprek.
(V betekent hier verkoper, K betekent klant, A staat voor arts en P voor patiënt.)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2 Overgangs- en afsluitingsverschijnselenFase VI is een cruciaal punt in het gesprek. Op dat moment wordt beslist over de vraag of het gesprek zal worden voortgezet, en zo ja, hoe. In de winkelgesprekken sluit de klant in 75% van de gevallen de onderwerpen af door een nieuw onderwerp te introduceren (zie de invulling van het schema in 4.1). In de arts-patiëntgesprekken is het de arts die zorgt voor de wendingen in het gesprek. Een opvallend verschil is dat de afsluitingen van de onderwerpen in de winkelgesprekken omslachtiger verlopen dan in de arts-patiënt gesprekken. Er is sprake van een min of meer vast patroon: de verkoper neemt het initiatief tot de afsluiting van het onderwerp door een eigen uiting onnodig te bevestigen of te herhalen, waarna de klant door middel van nog een bevestiging aangeeft dat hij accoord gaat met de afsluiting. Pas na dit stilvallen van het gesprek wordt een nieuw onderwerp geïntroduceerd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de arts-patiënt-gesprekken komt de arts zonder afsluitingsfase met een nieuw onderwerp; hij bepaalt bijvoorbeeld de overgang van consultatie naar receptvoorschrijving. Voorbeelden:
Uit het arts-patiënt gesprek:
Bij het afscheid nemen (fase VII) wimpelt de arts in tegenstelling tot de verkoper de door de bezoeker uitgesproken dank niet af. Een voorbeeld van een gesprekseinde van een winkelgesprek dat wel ongestoord verloopt:
Al deze verschijnselen zijn symptomatisch voor het verschil in verhouding tussen arts en patiënt en verkoper en klant. Dit onderscheid uit zich dus niet alleen in het tutoyeren van de arts van een patiënt die hem voordien onbekend was, maar ook in de manier waarop nieuwe gespreksonderwerpen worden geïntroduceerd en het gesprek als geheel wordt afgesloten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3 Indirecte vragenWunderlich maakt in een artikel over vraagzinnen en vraaghandelingen onderscheid in een vijftal categorieën vragen. Een van die categorieën is de vraag om bevestiging, waarbij de spreker het vraagkarakter veelal aangeeft met een stijgende intonatie, terwijl de vraagvolgorde in de zin ontbreekt.Ga naar eind10. Een voorbeeld is:
Dergelijke vragen kunnen ook worden herkend in uitingen die een conclusie formuleren t.a.v. een (of meerdere) bijdrage(n) van de gesprekspartner. Een stijgende intonatie ontbreekt; in plaats daarvan tref je wel vaak een concluderend voegwoord aan. Het zijn dus indirecte vraag-handelingen. Vergelijk de gespreksfragmenten tussen koper en verkoper:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het opmerkelijke in de gesprekken tussen arts en patiënten is nu dat de arts dergelijke indirecte vragen negeert, gezien de wijze waarop hij reageert:
In (29) fungeert de reactie van A niet als een bevestiging van het vermoeden van P, gezien het vlakke intonatieverloop. Het komt veeleer overeen met ‘Tja’. In (30) zou een bevestiging van de vraag van P niet ja maar nee hebben geluid. In beide gevallen worden de uitingen van P dus als beweringen geïnterpreteerd. Omgekeerd stelt de arts wel van dit type vragen, die ook door de patiënt worden herkend en beantwoord:
Een tweede soort bevestigingsvragen - die alleen op grond van de voorafgaande uiting als zodanig kunnen worden begrepen - tref je aan in uitingen die (een deel van) de uiting(en) van de vorige spreker herhalen. Bijvoorbeeld:
In hetzelfde arts-patiënt gesprek antwoordt de arts echter niet op dergelijke bevestigingsvragen. Vergelijk:
Ook ten aanzien van een andere categorie van indirecte vragen blijkt dat de arts deze anders (letterlijk) interpreteert. We doelen op vragen die als zodanig kunnen worden begrepen op grond van onzekerheid-aanduidende elementen in de uiting als ik weet niet, ik neem aan, of zo. (11) In de volgende voorbeelden zie je dat de arts dergelijke indicatoren negeert en op de uiting van de gesprekspartner niet reageert als op een vraag: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het gespreksmateriaal komen dergelijke indirecte vragen van de arts niet voor. Opmerkelijk is echter dat ook de klant dit soort indirecte vragen kan negeren, terwijl de verkoper dat niet doet. Vergelijk (37) met (38):
De voorbeelden zijn niet in grote aantallen aan te dragen. Onze uitspraken moeten dan ook als zeer voorlopig worden beschouwd. Waar het echter om ging in deze en de voorafgaande paragraaf, was te laten zien dat er een globale overeenkomst bestaat tussen deze twee gesprekstypen wat betreft het interactiepatroon en de rol van de arts en de verkoper, maar dat de verschillen, die in termen van vervolgkeuzes en restricties daarop kunnen worden beschreven, leiden tot de conclusie dat niet de posities van verkoper en arts, maar die van klant en arts vergelijkbaar zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
december 1978
Froukje Attema Coby Bakker Jan Berenst Klaske Hiemstra Paul Minkjan |
|