Geachte redaktie,
Het deed me genoegen te zien dat in het mei-nummer van ‘Tabu’ aandacht werd besteed aan mijn hoek Tussen Taal en Denken, een bijdrage tot de empirische funderingen van de semantiek. Wat me minder genoegen deed was te zien dat de bespreking van R.M. van Zonneveld toch wat te frivool was om serieus te kunnen zijn. Maar de reden van mijn reaktie ligt toch voornamelijk in de tendentieuze en vaak onjuiste indruk die van het boek wordt gegeven. Ik zou daarom graag de kans krijgen een paar dingen recht te zetten.
Van Zonneveld houdt niet van mijn ‘bijzondere Seuren-proza’: dat laat hij duidelijk blijken. Maar heeft hij zich misschien door zijn afkeer van mij proza al te zeer tot lichtzinnigheid laten verleiden? De weergave van de inhoud van het boek is zo onsamenhangend en willekeurig dat nauwelijks van een ‘globale schets’ gesproken kan worden. In korter bestek had de essentie gemakkelijk beter kunnen zijn samengevat. De ‘kritische noten’ zakken onder het peil van een behoorlijke bespreking. Misschien mag ik ze (het zijn er niet veel) even belichten.
Op p. 315 zeg ik dat ik het standpunt verdedig dat in de semantische struktuur van ‘als p dan q’ althans ‘niet-p, of p en q’ als centraal bestanddeel moet voorkomen, hetgeen inhoudt dat dan de oppervlaktestruktuur ‘als p dan q’ ook transformationeel van de disjunktie moet zijn afgeleid. Het betreffende citaat acht v.Z. illustratief voor mijn neiging om ‘uit de losse pols’ indrukwekkende termen aaneen te rijgen tot volzinnen, etc. Ik zie dat niet zo, maar OK. V.Z. stelt verder dat ‘nergens wordt gedemonstreerd hoe dergelijke “transformaties” het presteren om “semantische dieptestrukturen” om te zetten in fonologisch interpreteerbare oppervlaktestrukturen’. Dit noemt hij ‘lichtzinnig’. Maar dit is niet eerlijk. Ik geef immers op pp. 315 en 316 een aantal argumenten om de hypothese te ondersteunen dat de implikatie van een semantische disjunktie is afgeleid (argumenten die v.Z. niet vermeldt), en zeg dan op p. 317: ‘Hier dient echter bij opgemerkt te worden dat een gedetailleerde beschrijving van de transformationele afleidingsprocessen dit argument verdere steun zal moeten geven, wil het uiteindelijk steekhoudend blijken’. Om dan vervolgens een aantal moeilijkheden aan te duiden die bij zo'n afleiding op zullen treden.
Verder verwijt v.Z. mij Wittgenstein niet genoemd te hebben: die ‘stelt juist het soort vragen waarop S(euren) een antwoord wil geven’. Maar ja, die vragen zijn wel door meer mensen gesteld. Ik heb me gekoncentreerd op die auteurs die ook antwoorden hebben geformuleerd, en dan nog bij voorkeur op diegenen wier antwoorden de grootste koherentie en de meeste overtuigingskracht leken te hebben.
Dan probeert v.Z. mij, gelukkig met behulp van een paar citaten, inkonsistentie in de schoenen te schuiven m.b.t. de notie ‘semantische representatie’. De citaten zelf laten al zien dat deze kritiek geen hout snijdt. Maar ten overvloede zij gezegd dat ik in het boek op verschillende plaatsen het standpunt naar voren breng dat SR's nog maar zeer ten dele precies zijn geformuleerd voor alle mogelijke zinnen, dat linguisten bezig zijn het begrip ‘SR’ verder in te vullen, dat in veel opzichten al wel enige duidelijkheid bestaat over algemene eigenschappen of kondities van SR's (zoals dat ze in semantische primitieven moeten zijn geformuleerd). In sommige gevallen lijkt het dat empirische openingen zijn gevonden om inderdaad reële hypothesen over semantische primitieven (zoals kill als ‘cause to become dead’) of de preciese vorm van SR's in struktureel opzicht te kunnen formuleren.