| |
| |
| |
Over (on)grammatikaliteitsoordelen
1. Oordelen over de grammatikaliteit van Nederlandse zinnen is en blijft een moeilijk probleem voor taalkundigen.
Eén aspect ervan is, dat er een onderscheid te maken valt tussen de competence, d.w.z. het vermogen taalbouwsels (‘zinnen’) in hun struktuur te doorzien en daarover uitspraken te doen in termen van ‘grammatikaal’ (gevormd in overeenstemming met de regels van de grammatika) en ‘ongrammatikaal’, en de performance, d.w.z. het vermogen tot feitelijk taalgebruik en tot oordelen over taalgebruiksgevallen (‘uitingen’) in termen van ‘acceptabel’ (interpreteerbaar, communicatief bruikbaar) en ‘onacceptabel’. Dat deze twee opposities niet parallel lopen blijkt uit de volgende voorbeelden:
Als zin → grammatikaal |
ongrammatikaal |
Als uiting ↓ |
|
acceptabel |
Niemand weet dat ik Repelsteeltje heet |
Ik zeg net ik heb 'm gisteravond na de tweede voorstelling heb ik 'm nog gezien zeg ik net |
|
onacceptabel |
Hans zou willen kunnen gaan proberen zichzelf te dwingen te trimmen |
Dat heet ik niemand Repelsteeltje weet |
De grammatika houdt zich, als competence-beschrijving, alleen bezig met zinnen, en dus met het onderscheid tussen grammatikaal en niet-grammatikaal. Moeilijkheden daarbij doen zich vooral voor bij de kombinaties grammatikaal/onacceptabel en ongrammatikaal/acceptabel, omdat daar de performance-faktoren het grammatikaliteitsoordeel gemakkelijk zullen kunnen beïnvloeden. Dat het onderscheid niet zo ondubbelzinnig te maken is blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat De boer vond dat de kip wegvloog opmerkelijk in De Haan e.a. (1974), 18 ‘onacceptabel, maar grammatikaal’ wordt genoemd, en *Karel betreurde dat hij niet kon komen, erg door De Haan (1974-75), 163 ‘ongrammatikaal’. In de tweede plaats is het ‘bereik’ van het (on)grammatikaliteitsoordeel problematisch, omdat de omschrijving ervan (wel/niet strijdigheid met één of meer regels van de grammatika) de vraag oproept naar het bereik van ‘(regel van)de Nederlandse grammatika’. In het algemeen bestaat daarover een redelijke mate van eensgezindheid als het vormverschijnselen betreft: overtredingen tegen woordvolgorderegels (*reed trein de) en tegen bijvoorbeeld de getalskongruentie (*wij loopt) geven doorgaans weinig aanleiding tot diskussie (de stelligheid van uw oordeel over de eerste zin van dit artikel, met z'n homonieme subjekt, bewijst dat, neem ik aan). Lastiger wordt het, als een overtreding van semantische (of syntaktisch-sementische) regels betreft (voorbeeld 1-3), van ‘normale’ pressupposities (voorbeeld 4) of van pragmatische, eventueel tot de z g. ‘communicative competence’ behorende regels of konventies (voorbeelden 5-6):
1. | Ik heb zo'n trek in spreeuw |
2. | Langzaam scheep gaand, verstreek Willemijn |
3. | Karels moed bleek al weken te zweren |
4. | Jan noemde Marie een echte vrouw en daarna schold zij hèm uit |
5. | (vraag:) Heb je dorst? (antw:) Gisteren nog achttien |
6. | Mag ik Uwe Hoogheid hierbij namens het bestuur van ‘Dorpsbelangen’ gelasten zulks niet uit Uw jatten te laten flikkeren? |
| |
| |
In de meeste van deze gevallen kan men zich afvragen of de zin ‘abnormaal’ is omdat er een of meer grammatikaregels overtreden zijn, òf omdat er een abnormale stand van zaken in de voor ons normale werkelijkheid mee wordt uitgedrukt. Dat noties als ‘mogelijke wereld’ en ‘uitverkoren wereld’ (zie Verkuyl e.a. (1974), hoofdstuk 5) op dergelijke gevallen van toepassing zijn is onbetwistbaar; dat ze deel moeten uitmaken van het taalkundig begrippenapparaat echter niet.
Een derde probleem is tenslotte, dat de bekende all-and-only-eis die de transformationeel-generatieve grammatika zichzelf stelt (het specificeren van alle grammatikale, en geen andere dan de grammatikale zinnen van een taal) ten aanzien van het grammatikaliteitsoordeel dwingt tot de keuze tussen ‘ja’ en ‘nee’. Ook in twijfelgevallen moet die knoop worden doorgehakt, en een gangbare aanpak van dat probleem is uit te gaan van de duidelijke gevallen, en vervolgens de op basis van die gevallen gekonstrueerde grammatikaregels te laten beslissen over de onduidelijke gevallen. Over de vraag of de praktijk daarmee in overeenstemming is (‘In de syntaxis zijn de meeste oordelen duidelijk genoeg. Het is natuurlijk wel zaak om belangrijke konklusies niet te baseren op twijfelachtige oordelen’ (De Haan e.a. (1974), 20)) gaat het volgende.
2. Velerlei factoren beïnvloeden de betrouwbaarheid van oordelen over de welgevormdheid van zinnen. De meeste daarvan - waaronder de vraag op wiens oordeel de grammatika zich zou moeten baseren, en wat te doen met variatie in grammatikaliteitsoordelen - laat ik onbesproken. Voor verschillende interessante opmerkingen over dat soort aspekten verwijs ik naar Elliot e.a. (1969), Levelt (1972) en Snow (1975).
Van belang voor de uitkomst van grammatikaliteitsoordelen - met name met betrekking tot ‘twijfelgevallen’ - is onder andere:
(1) | de context van het linguistische betoog waarvan de te beoordelen zin deel uitmaakt; d.w.z. men is geneigd, dat wat de auteur van een taalkundig artikel met zijn voorbeeldzin zegt te bewijzen, te betrekken in het eigen grammatikaliteitsoordeel over die zin; |
(2) | de context (talig of niet-talig) waarin men zich de zin als ‘bruikbaar’ voorstelt; d.w.z. men noemt een zin gemakkelijker grammatikaal naarmate er minder fantasie voor nodig is om zich de zin als in een situatie adekwate uiting voor te stellen. ( in het bijzonder is hierbij van belang de keuze van intonatie en accentpatroon van voorbeeldzinnen, die niet altijd de door de auteur bedoelde hoeft te zijn); |
(3) | de context van andere voorbeeldzinnen: een twijfelachtige zin wordt te midden van duidelijke ongrammatikale zinnen gemakkelijk ‘grammatikaal’ genoemd, en omringd door duidelijk grammatikale zinnen eerder als ‘ongrammatikaal’ gekarakteriseerd. |
3. In hoeverre is er nu in de recente grammatische literatuur inderdaad sprake van het hanteren van uitsluitend ‘duidelijke’ gevallen? Om op die vraag een antwoord te krijgen, heb ik tijdens een instituutscollege over dit onderwerp op 7 maart j.l. aan de aanwezigen 20 zinnen, ontleend aan (recente) publikaties op het gebied van de Nederlandse grammatika, voorgelegd met het verzoek daarover een grammatikaliteitsoordeel te geven. Dit vrij pretentieloze experimentje ( veel van de in 2. (of de daar vermelde literatuur) genoemde risico's waren levensgroot aanwezig - overigens: geldt dat niet ook voor het oordeel van de betreffende auteurs?!) kende twee fases: in eerste instantie werd gevraagd per zin aan te geven of de zin als grammatikaal (‘+’), als twijfelachtig (‘?’) of als niet-grammatikaal (‘-’) beschouwd werd, en in tweede instantie werd, gegeven het feit dat acht van de twintig zinnen door de auteurs als grammatikaal worden gekenmerkt, gevraagd de acht ‘grammatikaalste’ zinnen aan te geven.
| |
| |
Ik geef hieronder de zinnen, in hun door de uitkomsten van 32 proefpersonen bepaalde rangorde van ‘(zeer) grammatikaal’ tot ‘(zeer) ongrammatikaal’ (het getal tussen vierkante haken geeft aan hoeveel personen de zin tot de ‘top-acht’ rekenden), met daarbij telkens de vindplaats en een begeleidende tekst waaruit het (on)grammatikaliteitsoordeel van de oorspronkelijke auteur blijkt.
+ 29 |
Die komputer wordt door zichzelf gekontroleerd |
? 1 |
|
- 2
[28] |
M.A.C.Huybregts: ‘Is Passief een prelexikale transformatie?’ In: S.C.Dik (ed.) Taalwetenschap in Nederland 1971 (Amsterdam 1972), 17-24. Deze voorbeeldzin, door mij gekonstrueerd, wordt door Huybregts ONGRAMMATIKAAL geacht, blijkens de volgende passage: ‘Aangezien het Cross-Over principe verhindert dat coreferentiële NPs over elkaar worden heengetild, voorspelt ze het niet voorkomen van reflexieve passieve zinnen zoals |
|
(2l)a |
* |
Jan wordt door zichzelf gekontroleerd |
|
Maar de analyse van baar-vormen (..) postuleert juist dat er (..) in de onderliggende struktuur van zinnen die adjektiva op -baar bevatten (..) een T-Passief moet worden toegepast. Dit betekent in feite dat onze analyse voorspelt dat zinnen als (22) ongrammatikaal zijn. Dit is echter de enige voorspelling die juist is. |
|
(22)a |
* |
De komputer is voor zichzelf kontroleerbaar (blz.20-21). |
|
+ 23 |
Een windvlaag opende het raam |
? 8 |
|
- 1
[30] |
E.C.Schermer-Vermeer: ‘Passiefvorming bij zinnen zonder menselijk subject’. In: Studia Neerlandica 6 (1971), 130-145.
Sommige werkwoorden, zoals openen ‘kunnen alleen als handelingswerkwoorden voorkomen’, d.w.z. dat de bijbehorende subjecten ‘bewust handelende wezens (..) noemen’ (blz.135). Bovenstaande zin wordt om die reden als ONGRAMMATIKAAL gekarakteriseerd. |
|
+ 25 |
Een kwal is praktisch helemaal van water |
? 4 |
|
- 3
[27] |
A.Kraak en W.C.Klooster: Syntaxis (Culemborg 1968), 163-164: ‘Er zijn aanwijzingen dat stoffelijke voorzetselconstituenten in verband moeten worden gebracht met een perfectisch predikaat dat het participium gemaakt bevat (..). De overweging om deze relatie te leggen is dat het onderwerp in zinnen als Het huis is van steen niet een van nature bestaande zaak kan zijn, maar alleen een artefact, iets dat door de mens is gemaakt (..). Voorbeelden die dit illustreren zijn:’ (waarna o.a. bovenstaande ONGRAMMATIKALE zin volgt). |
|
+ 16 |
De muis at iets van kaas |
? 8 |
|
- 8
[17] |
H.J.Verkuyl: ‘Aspecten als kompositionele kategorieën’. In: S.C.Dik (ed.) Taalwetenschap in Nederland 1971 (Amsterdam 1972), 9-16 blz.14:
‘De ONGRAMMATICALITEIT (van deze zin) kan op één wijze worden verantwoord in onze grammatica. (Zulke) zinnen (..) suggeren dat er een regel is waarbij DET2 in een struktuur als |
|
NC[DET1 + KWANTITEIT]NC + VAN + DET2 + SUBST |
|
bepaald moet zijn’. |
| |
| |
|
(N.B. In de context van het artikel wordt de zin dus als ongrammatikaal gepresenteerd met een bedoelde interpretatie analoog aan die van De muis at iets van de kaas. Het grammatikaliteitsoordeel van de proefpersonen kan beïnvloed zijn door het feit dat de zin o.a. ook de interpretatie ‘de muis at iets dat van kaas gemaakt was’ toelaat). |
|
+ 16 |
Ik was nauwelijks thuis of werd ziek |
? 6 |
|
- 10
[18] |
P.C.Paardekooper; Beknopte ABN-Syntaksis (Den Bosch 1971 4). Blz. 384-385: ‘Nauwelijks.... of.... laat geen samentrekking toe (..)’; bovenstaande zin acht Paardekooper dan ook ‘UITGESLOTEN’. |
|
+ 16 |
Ik hoor het dat Kaatje zingt |
? 7 |
|
- 9
[16] |
W.de Geest: ‘Infinitiefconstructies bij verba sentiendi’. In: Studia Neerlandica 3 (1970) 33-59.
‘In zinnen die geen ‘feitelijk’ verbum bevatten, waarbij de waarheid van de complementering dus niet wordt voorondersteld en waarin ook geen aanleiding bestaat tot een met extrapositie gepaard gaand expletief HET, kan volgens de Kiparsky's bijgevolg geen HET optreden. Dit wordt bevestigd door de [bovenstaande] ONGRAMMATIKALE zin’ (blz.49). |
|
+ 13 |
Dat hij de nieuwe Asterix krijgt, wordt door de postbode verwacht |
? 10 |
|
- 9
[14] |
H.J.Verkuyl e.a.: Transformationele taalkunde (Utrecht enz. 1974; Aula 509). Deze zin wordt op blz. 173 als GRAMMATIKAAL presenteerd, namelijk als resultaat van toepassing van de passieftransformatie, naast de aktieve zin De postbode verwacht dat hij de nieuwe Asterix krijgt. |
|
+ 12 |
Die impertinente opmerking schoot in z'n verkeerde keelgat |
? 8 |
|
- 12
[17] |
M.C. van den Toorn: ‘Enkele opmerkingen over het indirect object’ In: Levende Talen 1971, 32-41. Blz. 40:
‘Aparte gevallen vormen constructies met een bezittend voorwerp, die overdrachtelijk gebruikt zijn. De bovengenoemde parafrasemogelijkheden [nl. de tranen stonden hem in de ogen > de tranen stonden in z'n ogen] bestaan dan ineens niet meer en het blijkt dat we met vaste uitdrukkingen te doen hebben’. Bovengenoemde zin is daarom ONGRAMMATIKAAL. |
|
+ 13 |
Op de tafel dat we geslagen hebben! |
? 8 |
|
- 11
[12] |
Volgens Paardekooper (Beknopte ABN-Syntaksis, blz. 131) is deze zin ‘MOGELIJK’ [in tegenstelling tot In dat huis dat we gedanst hebben! (‘uitgesloten’)] omdat ‘de bw bep. een hele intieme binding krijgt met het hoofdww., (..) m.a.w. de niet-ww rest gaat benaderen’. |
|
+ 11 |
Men maakt in zijn eentje deze tekening |
? 6 |
|
- 15
[14] |
T.Pollmann: ‘Passieve zinnen en het geïmpliceerd logisch subject’. In: Studia Neerlandica 2 (1970) 34-50. Blz.38:
‘De bepaling in zijn eentje doelt op een enkelvoud (..).[zinnen als de bovenstaande, die] steeds een eenmalige gebeurtenis beschrijven (..), zijn NIET-GRAMMATICAAL, wat verklaard wordt door de onverenig- |
| |
| |
|
baarheid van men en in zijn eentje in een eenmalige gebeurteniszin, hetgeen op zijn beurt weer het meervoudige karakter van men demonstreert’. |
|
+ 10 |
Waarbij Jonathan zich neerlegde, was het besluit van het bestuur |
? 12 |
|
- 10
[8] |
M.C.van den Toorn: ‘Het voorzetselvoorwerp als nominale constituent’. In: Studia Neerlandica 6 (1971) 114-129. Blz.119:
‘We hebben de indruk dat alle denkbare zinnen met een prepositie-object transformatie tot een gekloofde zin toelaten, waarbij het relativum dat de zin opent een ongesplitst voornaamwoordelijk bijwoord kan zijn’. In overeenstemming hiermee wordt de bovenstaande zin op blz.120 als GRAMMATIKAAL gekarakteriseerd. |
|
+ 10 |
Er wordt door haar betreurd dat Jan komt |
? 7 |
|
- 15
[10] |
Th.van den Hoek: ‘Opmerkingen over zinscomplementatie’. In: Studia Neerlandica 7 (1971) 189-215. Op blz.191 wordt deze zin ONGRAMMATIKAAL genoemd, in tegenstelling tot het wel grammatikale Er wordt door haar beweerd dat Jan komt, dit i.v.m. het verschil tussen het ‘faktieve’ betreuren en het ‘niet-faktieve’ beweren. |
|
+ 6 |
Waartegen de colporteur leunde was de deurpost |
? 13 |
|
- 13
[7] |
M.C.van den Toorn (‘het voorzetselvoorwerp als nominale constituent’): ‘...voorzetselvoorwerpen (kunnen) altijd in gekloofde zinnen ondergebracht worden. bijwoordelijke bepalingen van plaats [of, meer in het algemeen: “voorzetselconstituenten waarin het voorzetsel een dimensionele betekenis heeft”] niet’ (blz.122). De zin wordt derhalve als ONGRAMMATIKAAL gekenmerkt (blz.121). |
|
+ 6 |
Dit verhaal heeft het meisje verbaasd dat rood haar had |
? 12 |
|
- 14
[8] |
Ger.J.de Haan: ‘On Extraposition’. In: Spektator 4 (1974-1975), 161-183. Op blz.178 wordt deze zin als GRAMMATIKAAL gekarakteriseerd, resulterend uit toepassing van de extrapositie-transformatie [in tegenstelling tot, bijvoorbeeld, de ongrammatikale zin *De jongen was erg ziek, die rood haar had (blz.176)]. |
|
+ 8 |
Marietje is onmogelijk genoeg ziek |
? 5 |
|
- 19
[7] |
G.E.Booij: ‘Zinsbepalingen in het Nederlands’. In: Spektator 3 (1973-1974), 619-646. Blz. 628-629:
‘De negatieve tegenhangers van deze modale adjectieven, woorden als onwaarschijnlijk, onduidelijk, onzeker en onmogelijk laten alleen Adverbialisatie toe [d.w.z. kunnen als zinsbepaling optreden] met het woordje genoeg’: ongrammatikaal is *Marietje is onmogelijk ziek, GRAMMATIKAAL is bovenstaande voorbeeldzin. |
|
+ 6 |
Vaker duiven dan kippen werden er op markt gekocht |
? 5 |
|
- 21
[7] |
Deze zin wordt door Paardekooper (Beknopte ABN-Syntaksis, blz. 20-321) als MOGELIJK beschouwd, zij het, dat het zinstype zich beperkt tot zinnen met de comparatiefvorm meer, minder en -soms- vaker.
Uitgesloten is bijvoorbeeld wel *Beter dit boek als dat kun je lezen. [N.B. Paardekoopers voorbeeldzin heeft natuurlijk vaker... als...; om te voorkomen dat die als/dan-kwestie het grammatikaliteitsoordeel |
| |
| |
|
zou beïnvloeden heb ik de zin in bovenstaande vorm voorgelegd]. |
|
+ 5 |
Hij is natuurlijk misschien gewapend |
? 9 |
|
- 19
[5] |
A.Sassen: ‘Negatie en modaliteit’. In: TABU 5 (1974-1975), 9-16. Blz. 12: Deze zin is ONGRAMMATIKAAL, want ‘één zin laat niet meer dan één modale bepaling toe, d.i. van modale bepalingen die tot het zelfde paradigma behoren laat zich uiteraard maar één tegelijk in een zin gebruiken’. |
|
+ 5 |
Ik vind vervelend dat Jan komt |
? 4 |
|
- 23
[8] |
M.K.van Dort-Slijper: ‘Factief het of expletief het?’. In: Spektator 1 (1971-1972), 45-52. Blz. 50;
‘Naast [een zin als Ik vind het vervelend dat Jan komt] bestaat echter GEEN zin waarin het gedeleerd is. Alleen bij die factieve werkwoorden die na toepassing van ‘extrapositie’ van de ‘objects nounphrase complementering’ en bij afwezigheid van andere constituenten in de zin een directe opeenvolging houden van het en complement, kan het optioneel gedeleerd worden’ [dus wel: Ik betreur dat Jan komt]. |
|
+ O |
Dat was ten behoeve van mij een sinecure |
? 5 |
|
- 27
[2] |
Door M.C.van den Toorn wordt in ‘enkele opmerkingen over het indirect object’ gekonstateerd (blz. 38-39), dat het z.g. ondervindend voorwerp me in Dat was me een sinecure! geen toevoeging van voor toelaat, tenzij met betekenisverandering: in de, kennelijk synonieme en kennelijk GRAMMATIKALE zinnen Dat was voor mij een sinecure en Dat was ten behoeve van mij een sinecure is namelijk eerder sprake van een belanghebbend voorwerp. |
|
+ 2 |
Hij is gestrand op het hek met een knal door gas te geven |
? 3 |
|
- 27
[0] |
Jan Koster: ‘Het werkwoord als spiegelcentrum’. In: Spektator 3 (1973-1974), 601-618. Blz. 605:
‘De regel doet dus de interessante voorspelling dat een geordende reeks PP's geheel of gedeeltelijk naar rechts kan verschuiven, mits het spiegelbeeld van de oorspronkelijke volgorde ontstaat. Ik geef nog een voorbeeld met 3 PP's: (..) |
|
(l4)a |
Hij is door gás te geven met een knal op het hek gestrand |
|
b |
Hij is gestrand op het hek met een knal door gás te geven |
|
Alleen de volgorde van (14)b is GEOORLOOFD na het werkwoord, dus het spiegelbeeld van (14)a’. |
4. Enkele samenvattende cijfers.
De acht door de oorspronkelijke auteurs als grammatikaal gekarakteriseerde zinnen ontvingen in totaal de volgende beoordeling:
grammatikaal |
23 % |
twijfelachtig |
23 % |
ongrammatikaal |
54 % |
De twaalf door de auteurs als ongrammatikaal gekarakteriseerde zinnen werden als volgt beoordeeld:
grammatikaal |
45 % |
twijfelachtig |
21 % |
ongrammatikaal |
34 % |
| |
| |
Als we afspreken dat een zin een ‘duidelijk geval’ is indien meer dan de helft van de proefpersonen de zin als grammatikaal c.q. ongrammatikaal beoordeelt, dan blijkt:
- | dat er onder deze twintig zinnen 9 duidelijke gevallen zijn; |
- | dat deze 9 duidelijke gevallen zijn onder te verdelen in
- | drie als grammatikaal beoordeelde zinnen [die alle drie door de oorspronkelijke auteurs ongrammatikaal worden genoemd] |
- | zes als ongrammatikaal beoordeelde zinnen, waarvan er vier door de auteurs als grammatikaal worden opgevoerd. |
|
In de door de proefpersonen aangegeven acht ‘grammatikaalste’ zinnen kwam gemiddeld één door de auteur als grammatikaal beoordeelde zin voor.
5. Deze nogal katastrofaal aandoende uitkomsten vallen in een paar opzichten wel wat te relativeren.
In de eerste plaats was ik er natuurlijk op uit om de betrekkelijkheid van grammatikaliteitsoordelen te illustreren, en heb ik de voorbeelden daarom enigszins ‘te kwader trouw’ gekozen (plausibele ongrammatikale zinnen, minder acceptabele grammatikale zinnen); overigens merendeels wel gevallen waarin de ‘overtreding’ van niet-louter-semantische regels in het geding was.
En in de tweede plaats is verschil van mening over de grammatikaliteit van voorbeeldzinnen niet altijd dodelijk voor het betoog waarin die zinnen gehanteerd worden:
- | bij een uitspraak als ‘Alle zinnen van het type Y zijn grammatikaal’ is de ongrammatikaliteit van een zin van type Y cruciaal voor de redenering (dat is overigens bij de positieve èn de negatieve ‘topscorer’ uit bovenstaand onderzoekje, Die komputer wordt door zichzelf gekontroleerd en Hij is gestrand op het hek met een knal door gas te geven, inderdaad het geval!) |
- | bij een uitspraak als ‘Er bestaan zinnen van het type Y (d.w.z. sommige zinnen van het type Y zijn grammatikaal), blijkens de voorbeeldzinnen (a)....(h)’, is het als ongrammatikaal beoordelen van één van deze zinnen (bijvoorbeeld alleen (a)) betrekkelijk onschuldig. |
6. Konklusies? Het aardige van TABU en z'n Spierinkjes is, dat die bij voorkeur aan anderen worden overgelaten. Voor minstens een handvol met name genoemde grammatici zou het bovenstaande aanleiding kunnen zijn nog eens bij hun idiolect te rade te gaan.....
Th. van den Hoek
| |
Literatuur waarnaar verwezen wordt:
Elliot e.a. (1969): D. Elliot, S. Legum & S.A. Thompson: Syntactic variation as linguistic data. In: Papers from the 5th Regional Meeting Chicago Linguistic Society (1969), 52-59. |
De Haan e.a. (1974): G.J. de Haan, G.A.T. Koefoed en A.L. des Tombe: Basiskursus algemene taalwetenschap. Assen 1974. |
| |
| |
De Haan (1974-1975): Ger J. de Haan: On Extraposition. In: Spektator 4 (1974-1975), 161-183. |
Levelt (1972): W.J.M. Levelt: Some psychological aspects of linguistic data. In: Linguistische Berichte 17 (1972), 18-30 |
Snow (1975): Catherine E. Snow: Linguists as behavioral scientists: towards a methodology for testing linguistic intuitions. In: A. Kraak (ed.) Linguistics in the Netherlands 1972-1973 (Assen 1974), 271-275. |
Verkuyl e.a. (1974): H.J. Verkuyl e.a.: Transformationele taalkunde. Utrecht enz. 1974. Aula 509. |
In het cursusjaar 1973-1974 was een werkcollege taalkunde gewijd aan een bewerking voor het Nederlands van D.T. Langendoen's The study of syntax.
Het eindverslag daarvan, getiteld ‘De transformationeel-generatieve benadering van de struktuur van het Nederlands’, (108 blz.), is - zolang de voorraad strekt - voor belangstellenden tegen kostprijs (± f 2,50) verkrijgbaar bij de Administratie van het Nederlands Instituut, Grote Kruisstraat 21, Groningen.
Th. van den Hoek
|
|