Tabu. Jaargang 5
(1974-1975)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 3]Kanttekeningen bij een assimilatieregelOp p.54 van de 7e druk van Van den Berg (1974) wordt bij de bespreking van gevallen van organische assimilatie melding gemaakt van het volgende geval van ‘labialisering’: ‘Assimilatie van [t] tot [p] in [ütkompfo:r] “het komt voor”, is een gevolg van het feit dat in de labiale omgeving van de bilabiale [m] en de labiodentale [f] volgens de wet der traagheid slechts een labiale [p] past.’ Deze vorm van assimilatie wordt door Van den Berg als volgt geformuleerd:
Vergeleken met de 6e druk van Van den Berg (1972) p.54, is de beschrijving van de nasale consonant preciezer;
, zoals de vorige formulering luidde, gaf aan dat dit soort assimilatie ook zou plaatsvinden tussen [n] en [f]. Blijkens ‘Rent Frits daar de tuin uit?’ is dit niet het geval. Wat het rechter deel van de context betreft, valt het op dat het kenmerk [+ant] is vervangen door
, terwijl het kenmerk [+cont] in de nieuwe formulering weggelaten is. Dit laatste is voor de hand liggend omdat het kenmerk [+strid] het kenmerk [+cont] impliceert (zie tabel op p.49). Door het niet opnemen van [-cor] was de vroegere regel ook toepasbaar op contexten met [s] i.p.v. [f], wat - gelet op de rest van de paragraaf - niet de bedoeling kon zijn. Met het vermelden van [-cor] zowel links als rechts in de context, zou niet alleen [m] onderscheiden zijn van [n], en [f] van [s], maar ook de aard van de assimilatie zelf beter geformuleerd zijn, omdat [+cor] het enige veranderende kenmerk in die assimilatieregel was. Door gebruik te maken van de kenmerken labiaal en dentaal, die Van den Berg al eerder invoerde i.v.m. de beschrijving van de labiodentale nasaal, kan de bedoelde assimilatie echter ook beschreven worden. Als we nu de hier gegeven assimilatieregel vergelijken met andere, ook door Van den Berg vermelde assimilatieregels, dan is het opmerkelijk dat er geen klasse of subklasse van assimilatieverschijnselen wordt beschreven, maar uitsluitend één enkel geval. In de gegeven regel is er geen sprake van een interessante generalisatie. Het is daarom zeker gewettigd na te gaan of er meer samenhang aan het licht kan worden gebracht. Wanneer we het aangehaalde voorbeeld (‘het komt voor’) en de assimilatieregel naast elkaar leggen, dan blijkt dat de regel niet zonder meer toepasbaar is. Immers, het rechter deel van de contextspecificering geeft aan dat de betreffende consonant stemloos moet zijn, terwijl de [v] van [vo:r] het kenmerk [+stem] bezit. We moeten dus òf aannemen dat deze assimilatieregel wordt toegepast nadat een andere assimilatieregel heeft gewerkt (nl. een regel voor akoestische assimilatie zoals voorgesteld voor gevallen als ‘ontvangen’, zie Van den Berg p.57), òf aannemen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat het kenmerk [-stem] in de regel overbodig is. Uit een oogpunt van eenvoud verdient het laatste de voorkeur. De aldus gewijzigde regel (= R2) is dan van toepassing op (1) en (2):
Op (1) wordt dan bovendien een regel voor akoestische assimilatieGa naar eind1) toegepast:
Voor een groot aantal Nederlanders is de reeks nog verder uit te breiden met (3), waarin een [w] zich analoog aan [v] en [f] gedraagt:
Wil ook (3) in de regel verantwoord worden, dan moet het kenmerk [-syll] de beide kenmerken
vervangenGa naar eind2). De aldus vereenvoudige regel noemen we R3. Er zijn echter nog meer verschijnselen die met het bovenstaande in verband kunnen worden gebracht. Evenals in vele vorige drukken vermeldt Van den Berg een achttal gevallen waarbij [t] door totale assimilatie verloren gaat. Als laatste voorbeeld van deze zeer heterogene opsomming noemt hij op p.59 het wegvallen van [t] tussen m en b,p:
Voor [p] zou men kunnen denken aan:
De gevallen (4) en (5) komen op één lijn te staan met de vorige als we tevens gebruik maken van andere door Van den Berg in het zelfde hoofdstuk besproken fonologische regels. Voor (4) moeten we dan gebruik maken van een regel voor regressieve akoestische assimilatie die stemloze obstruenten het kenmerk [+stem] toekent voor [b] en [d]:
Daarna moet van de ontstane combinatie van twee identieke consonanten één consonant gedeleerd worden d.m.v. de regel geminaatdelging, waarvan Van den Berg op p.60 de volgende formulering geeft:
Voor (4) resulteert dit achtereenvolgens in: [komt bз.] - [komp bз.] - [komb bз.] - [kombз.]. Voor (5) is alleen geminaatdelging als extra re- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gel nodig Het zal inmiddels duidelijk zijn dat R2 (of R3) met het oog op deze nieuwe toepassing enigszins zal moeten worden gewijzigd. Zowel [p] als [b] bezitten de kenmerken
, beide zijn echter [+lab]. Het rechter deel van de contextspecificering zou met het oog hierop voor R2 en R3 moeten worden teruggebracht tot resp.:
en
. Deze regels noemen we resp. R4 en R5. In regel R4 treedt de klasse van labiale obstruenten op; in regel R5 kunnen ook de labiale sonoranten [w] en [m] als rechter deel van de context fungerenGa naar eind4). In hoeverre de bedoelde assimilatie inderdaad optreedt voor [m] is niet zo eenvoudig vast te stellen. Het is in dit verband verhelderend het gedrag van stemloze obstruenten voor nasale consonanten nader te bezien. In paragraaf 5 op p.58 snijdt Van den Berg dit punt even aan. Hij bespreekt daar het verschijnsel dat stemloze spiranten ([f,s,X]) intervocalisch en tussen vocalen en sonoranten stemhebbend kunnen worden (vgl. ‘afmaken’ [avma.kün]). Dat stemloze explosieven zich voor nasale consonanten net zo kunnen gedragen, vermeldt hij niet. De voorbeelden van (6) wijzen echter in die richting:
Ook tussen twee nasale consonanten lijkt een stemloze explosief stemhebbend te worden:
Als de articulatie slap en vluchtig is, kan de explosieve consonant sterk gereduceerd worden; het laatste voorbeeld wordt dan [klombma.t]. Iets dergelijks doet zich nu ook voor bij zinnen als de volgende:
Assimilatiegevallen als (8) en (9) worden begrijpelijk als men aanneemt dat regel R5 op een bepaald moment is toegepast. Met behulp van regel R4 of R5 lijkt het eveneens mogelijk aan te geven waarom gevallen als (10) en (11) meestal als substandaard worden aangemerkt:
Het verschil in relatieve onwelgevormdheid tussen (10) en (11) kan voorts in verband worden gebracht met de kenmerken die bepalend zijn voor de klassen van consonanten waartoe [s] en [g] behoren. Tot nu toe was er steeds sprake van toepassing van een fonologische regel op gevallen van hetzelfde type: werkwoordstam eindigend op [m], gevolgd door werkwoorduitgang [t], gevolgd door het eerste segment van het aangrenzende woord. In hoofdstuk VI (‘Allomorfen en onderliggende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vormen van suffixen’) maakt Van den Berg echter opnieuw gebruik van regel Rl bij de afleiding van het diminutiefsuffix. Als voorbeeld noemt hij op p.72 ‘bloempje’, waarvoor hij de onderliggende morfemen [blum] + [tjü] aanneemt. Wil men de door Van den Berg gegeven regel evenwel toepassen op de onderliggende vorm van ‘bloempje’, dan blijkt deze te falen. De kenmerken in het segment van [j] stemmen namelijk niet overeen met het rechter deel van de contextspecificering. Eenzelfde bezwaar geldt ook voor de regels R4 en R5. Als we voorlopig even aannemen dat we een van de regels zodanig kunnen herformuleren (= R6) dat ook de [j]-contexten eronder vallen, dan kunnen we ons afvragen hoe wenselijk een dergelijke regel is. Beschouwen we daarvoor (12) en (13):
In (12) noch (13) doet zich nu de bedoelde assimilatie voorGa naar eind6); regel R6 is dus kennelijk te ruim geformuleerd. Dat regel R5 in dit opzicht even bezwaarlijk is, blijkt uit (14) en (15):
Dat dit bezwaar niet voor R4 geldt, heeft te maken met de distributie van consonanten in begin- en eindpositie in morfemen. Nu verschillen (12) en (13) duidelijk van ‘het komt voor’ en ‘bloempje’. Toch verschillen ook de laatste twee (‘het komt voor’ en ‘bloempje’) qua structuur nogal van elkaar. Deze verschillen kunnen als volgt aangegeven worden: #kom+t# #vo:r# en #blum+tjü#, waarbij ‘+’ de morfeemgrens en ‘#’ de woordgrens voorstelt. Voor de assimilatie is het blijkbaar noodzakelijk dat [t] (een deel van) een suffix is, of in elk geval niet na # komt. In Haverkamp-Lubbers (1971) wordt bij de beregeling van het verkleinwoord gebruik gemaakt van de ∝-conventie. De onderliggende vorm -tje kan worden omgezet in -pje of -kje afhankelijk van de waarde die ∝ en β aannemen in de kenmerken [ant] en [cor] die in het segment van de voorafgaande nasaal voorkomenGa naar eind7). Op p.18 wordt hierover opgemerkt: ‘De richting van deze assimilatie is in het Nederlands afhankelijk van de struktuur van het woord: in het verkleinwoord past de obstruent van het affix zich aan bij de nasaal van het nominale element, in een woord als onbuigzaam of onmeetbaar past de nasaal van het affix zich aan bij de konsonant van het nominale element.’ T.a.v. deze beregeling merkt Schultink in (1974) p.28 echter op: ‘Assimilatieregels die -mtje tot -mpje en -ntje tot -nkje herleiden, dragen evenwel in het Nederlands een puur ad hoc-karakter en moeten daarom in de fonologische component geweerd worden.’ Hij wijst tevens op het feit dat organische assimilatie in het Nederlands altijd regressief is. We zouden er nog aan kunnen toevoegen dat organische assimilatie normaliter zowel in- als uitwendig kan zijn (vgl. ‘aanbod’ en ‘aan boord’), terwijl de toepasbaarheid van het soort assimilatieregel zoals voorgesteld bij het verkleinwoord, bepaald wordt door het optreden van grenssymbolen. Er kan in dit verband nog op worden gewezen dat het suffix na de morfeemgrens niet noodzakelijk het diminutiefsuffix voor substantieven hoeft te zijn: naast ‘arm - armpje’ hebben we immers ‘warm - warmpjes’, naast ‘palm - palmpje’ ‘kalm - kalmpjes’ etc. Het is wel noodzakelijk dat de onderliggende vorm van het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
suffix met [tj] - of in elk geval [t] gevolgd door een [-syll]-segment - begint; het suffix -te waarmee abstracte substantieven van adjectieven worden afgeleid is immers niet aan deze assimilatie onderhevig (vgl. ‘kalm - kalmte’). Op grond van het bovenstaande mogen we concluderen dat de assimilatieregel die bij vorming van het verkleinwoord wordt toegepast (‘bloempje’) niet zonder meer tot dezelfde categorie behoort als de door Van den Berg op p.52-55 besproken gevallen van organische assimilatie (‘aanbod‘). Als we evenwel aannemen dat de beregeling voor ‘het komt voor’ in de eerste categorie thuishoort, dan moeten zich bij werkwoorden waarvan de stam eindigt op [η] dezelfde verschijnselen voordoen als bij ‘koninkje’. Van den Berg geeft inderdaad een dergelijk voorbeeld. Op p.73 noemt hij als zodanig:
Merkwaardig genoeg wordt een analoog geval, waarbij de stam van het werkwoord op [m] uitgaat, in Haverkamp-Lubbers (l97l) op p.11 heel anders beoordeeld: ‘Ook hier is een verschil tussen woordgrens en morfeemgrens: kompje moeder niet voor komt je moeder niet is erg substandaard.’ N.a.v. (16) kan nog worden opgemerkt dat - evenals in (12) - de assimilatie tot een bepaald type beperkt is; vgl.:
In hoeverre er een correlatie kan worden aangegeven tussen de aard van de nasaal en de kenmerken van het segment rechts van [t], wil er althans assimilatie optreden, zou aan de hand van uitgebreid materiaal onderzocht moeten worden. Hoe het ook zij, de algemene gedaante van de uiteindelijke regel zal er waarschijnlijk als volgt uitzien (= R7):
Deze regel is min of meer een variant van de regel voor de afleiding van het diminutiefsuffix; hij bevat echter een extra grenssymbool (#) en niet noodzakelijk dezelfde kenmerken in het rechter deel van de context, mogelijk zelfs kenmerken met de waarde ∝ en β. Tot nu toe zijn we steeds uitgegaan van gevallen als ‘het komt voor’ waarbij de persoonsvorm gevolgd werd door een consonant (of halfvocaal) van het aangrenzende woord. Het is echter ook gewenst het gedrag van ‘komt’ e.d. na te gaan als een b.v. een pauze op volgt. In (18) worden hiervan enkele voorbeelden gegeven:
Soms wordt de extra spraakklank die in (18) gesignaleerd werd ook in de spelling tot uitdrukking gebracht; men hoeft maar te denken aan mededelingen als ‘deur klempt’. Het is met het oog hierop interessant na te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaan hoe 't gesteld is met de combinatie -mt aan het woordeinde. Het Retrograde Woordenboek, dat op de grote Van Dale gebaseerd is, geeft slechts 5 gevallenGa naar eind8) waarbij sprake is van spelling met -mt op het woordeinde. Van deze niet gangbare woorden wordt alleen ‘aamt’ (=uierzwelling) in de Woordenlijst (1954) vermeld. Spelling met -md levert weliswaar 147 gevallen op, maar daarvan bestaat de overgrote meerderheid uit deelwoorden of pseudodeelwoorden; alleen ‘beemd’, ‘hemd’ en ‘vreemd’ zijn monomorfematisch. De combinaties -mbd en -mpd komen in het geheel niet voor; bij -mbt vinden we alleen ‘ambt’ (naast samenstellingen met ‘-ambt’), bij -mpt vinden we tenslotte als monomorfematische woorden ‘empt’ en ‘prompt’. In zijn dissertatie Constant en Variabel (1971) vermeldt Bakker soortgelijke uitkomsten (zie tabel 203 en 204). Het is opmerkelijk dat Bakker kennelijk in onzekerheid verkeert over de samenstelling van de consonantische eindgroep van ‘ambt’. Op p.26 van zijn proefschrift stelt hij: ‘naast prompt, vertoont alleen ambt de groep -mpt‘; op p.89 schrijft hij echter: ‘Van de vier woorden die onafhankelijk gebruikt -mt als eindgroep vertonen, hebben er drie een stamvorm op -md; uitzondering: ambt.’ De spellingvariant ‘empt’ naast ‘emt’ in Van Dale wijst op eenzelfde onzekerheid. We kunnen dus ten eerste vaststellen dat de combinatie [-mt] aan het eind van een morfeem in het Nederlands (vrijwel) niet voorkomt. Dergelijke feiten kunnen worden weergegeven in de vorm van een schema zoals Van den Berg dat doet op p.67; ze kunnen echter ook verantwoord worden d.m.v. (fonologische) redundantieregels, in dit geval morfeemstructuurregels. Hierbij wordt de nasale consonant in de positie [+nas] [ ] op het morfeemeinde nader gespecificeerd als [n] indien het laatste segment een dentale consonant is (zie ook Van den Berg, p.75). De enkele uitzonderingen op die regel (b.v. ‘beemd’) kunnen dan in het lexicon negatief gemarkeerd worden m.b.t. de toepassing ervan. Hebben we derhalve te doen met de combinatie [-mt] op het woordeinde, dan zal er - bovengenoemde uitzonderingen daargelaten - steeds sprake zijn van een morfologisch procédé: ‘kom+t’ of b.v. ‘ge+stem+d’ waarvan de laatste consonant door een regel voor verlies van stem aan het woordeinde (zie Van den Berg, p.62) wordt omgezet in [t]. Een tweede punt van belang is het voorkomen van [p] in de positie [m] - [t] #. We hebben hier waarschijnlijk te maken met een verschijnsel van dezelfde soort als de svarabhaktivocaal in woorden als: ‘melk’ - [mεl^k], ‘olm’ - [ol^m], ‘worm’ - [wor^m] etc. Door ‘half’ weer te geven als [halüf] suggereert Van den Berg op p.67 dat hier de [ü] van ‘put’ gehoord wordt, of het tweede deel van ‘de’ waarvoor hij hetzelfde teken gebruikt. In Haverkamp-Lubbers (1971) wordt eveneens aan [ә] gedacht wanneer op p.10 gesteld wordt: ‘Het lijkt allerminst noodzakelijk dat deze woorden (= film en worm) gerealiseerd worden met schwa tussen /l/ en /m/, resp. /r/ en /m/.’ Over het verschil tussen svarabhaktivocaal en [ә] wordt in Zwaardemaker en Eijkman (1928) opgemerkt: ‘De grens tusschen glijder en klinker [ә] is meestal moeilijk te trekken, omdat die bepaald wordt door den duur. Vandaar de dubbele spelling van sommige woorden doorn (doren), paarl (parel)...’ (p.222). Net zo als er zich nu een [^] of [ә] kan voordoen in b.v. ‘olm’, kan zich een [p] of [p] voordoen in ‘komt’. Het is daarom een aantrekkelijke gedachte een regel voor p-insertie op te stellen om hierin te voorzien. Zo'n regel zou er (verkort) als volgt uit kunnen zien:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze optionele regel zou gevolgd kunnen worden door een obligate regel voor [p]-insertie, voor het geval dat de eerste niet toegepast wordt. Voor gevallen als ‘zingt’ kan men k-insertie overwegen; mogelijk kan er zelfs een algemene regel voor beide tegelijk opgesteld worden. Er is hiervoor al eerder gewezen op de reeks gevallen van t-deletie die Van den Berg op p.59 noemt. Jammer genoeg is deze verzameling niet alleen onvolledig maar ook weinig bruikbaar wat de formulering betreft. Voor het verkleinwoord worden in Haverkamp-Lubbers (1971) op p.19 expliciete regels gegeven voor t-deletie. Op de onderliggende vormen van [nIXjü] moet b.v. twee keer een regel voor t-deletie toegepast worden. Zolang er echter voor alle andere gevallen geen uitgewerkte regels voor t-deletie beschikbaar zijn, is het verleidelijk een regel voor t-deletie op te stellen die aansluit bij de reeds voorgestelde regel voor p-insertie. Deze twee regels samen zouden dan mogelijk de eerder besproken regels kunnen vervangen. Als we dezelfde verschijnselen op het oog hebben als die welke regel R5 bestrijkt, dan kunnen we aan de volgende (verkorte) formulering denken:
Het lijkt hierbij niet nodig links van [p] nog meer in de contextspecificering op te nemen. Het domein van deze regel wordt hierdoor ook uitgebreid tot de volgende soort gevallen:
Voor ‘dwingt je‘-gevallen kan men aan een analoge regel denken; wellicht is echter ook hier weer een generalisering mogelijk.
N.F. Streekstra | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|