Haags taalgebruik
De allerlaatste zin van de 99 bladzijs tellende Memorie van Antwoord inzake de ‘Wet herstructurering wetenschappelijk onderwijs’ (1973) luidt:
De plaatsgevonden Kabinetswisseling heeft een wijziging noodzakelijk gemaakt
Opvallend is de functie waarin het verleden deelwoord plaatsgevonden in deze zin optreedt: attributief. Immers, reglementair kan alleen van (intransitieve) werkwoorden die in het perfectum met zijn vervoegd worden (en dan nog niet allemaal) het verleden deelwoord zo gebruikt worden. Vgl.:
de gister vertrokken spion - de spion die gister vertrokken is *de gister niet ontbeten spion - de spion die gister niet ontbeten heeft
Het werkwoord plaatsvinden (van oorsprong een samenkoppeling van een substantief en een transitief werkwoord) hoort tot de groep van ontbijten, werken, dansen, etc. en niet tot die van vertrekken, vallen, verhuizen, gebeuren, etc.
de Kabinetswisseling heeft plaatsgevonden *de Kabinetswisseling is plaatsgevonden
Hoe moet nu dit ‘Haagse’ taalgebruik, dat toch maar niet eventjes als een ordinair foutje kan worden afgedaan, verklaard worden, d.i. wat kan een (ambtelijk) schrijvende taalgebruiker bewogen hebben plaatsgevonden, tegen de natuurlijk ook tot zijn ‘competence’ behorende regel in, zo te begruiken?
Mijns inziens heeft het feit dat plaatsvinden zoiets als ‘gebeuren’ betekent er alles mee te maken. Daarmee is nog niet zo veel gezegd. Want hoe moeten we ons de werking van die betekenis, trouwens ook die betekenis zelf (kun je van intransitieve handelingen, gebeurens spreken?!) dan ‘voorstellen’? Als een soort van analogie (maar wat is dat dan feitelijk, als 't puntje bij 't paaltje komt?)?
Hoe dan ook, de - wat wij noemen - betekenis van plaatsvinden lijkt op de een of andere manier in het spel te zijn. Wat vindt een ‘a-semantische’ taalkundige als P.C. Paardekooper daarvan? De redactie heeft het hem gevraagd en ontving de hieronder staande reactie.
A. Sassen