Tabu. Jaargang 4
(1973-1974)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 3-4]De semantiek van zoenenHierboven staat het slotfragment van een filmbespreking in de Volkskrant van 5 april 1974. Die leest wat er staat en z'n Van Dale kent, merkt op dat he gebruik van de woorden kus en zoen niet overeenstemt met de betekenisbeschrijving die ons beste handwoordenboek ervan geeft: ze verschillen in stijlwaarde, net als bijvoorbeeld gelaat en gezicht, wuiven en zwaaien en ga zo maar door (deftig - gewoon) en in de geografische verspreiding (ten zuiden - ten noorden van de Moerdijk), maar niet in bete - kenis: zoen is het gewone woord voor kus zegt Van Dale en kus het deftige woord voor zoen, al wordt dat laatste gek genoeg onder kus niet met zoveel woorden gezegd (verraadt Van Dale hiermee een benedenmoerdijkse herkomst?), met andere woorden: de woorden kus en zoen zijn synoniem, in een gangbare opvatting van synonymie, en dan is het wel vreemd om ze zo te gebruiken als de Volkskrantrecensent doet. Vgl.:
*Zelfs z'n gelaat staat me niet aan, laat staan z'n gezicht
Over de geografische spreiding in het Nederland se taalgebied van woorden voor de zaak waar het hier om gaat en voor de corresponderende handeling is zo'n 20 jaar geleden door B. van den Berg en Jo Daan geschreven.Ga naar eind1) In hun beschrijvingen is ook het een en ander over de etymologie van het vijftiental woorden dat ze aantroffen te vinden - waarom ze aantroffen te vinden - waarom smokt een Groninger, poest een Limburger en puunt een Vlaming? (om maar de uitersten te noemen) - alsook over hun onderlinge betekenisnuances. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Synonieme woorden hebben op z'n minst betrekking op dezelfde zaak en omgekeerd is synonymie bij benamingen voor verschillende zaken uitgesloten. Voor de Volkskrantrecensent is een zoen kennelijk wat anders dan een kus, zij het niet héél wat anders. Wát is het verschil, waarin bestaat het? Misschien moet er inderdaad bij: voor déze Nederlandse taalgebruiker, want het zou kunnen zijn dat zijn taalgebruik op dit punt nogal particulier is. De kernvraag is evenwel: taal gebruik? M.a.w. zijn dit eigenlijk wel taalkundige vragen? Dat de linguist H.J. Verkuyl uit Amsterdam op het Filologencongres in Nijmegen (april 1974) over het individuele lexicon een lezing gehouden heeft was aanleiding hem uit te nodigen in TABU zijn visie op het onderhavige kus- en zoen-gebruik uiteen te zetten. Zijn bijdrage volgt hierna. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Gaf hij haar een zoen of kreeg hij een kus van hem?Van TABU-zijde werd mij verzocht enig commentaar te leveren op het gebruik van de woorden kus en zoen in zin (1).
Deze zin maakt deel uit van een filmrecensie waarin onmiddellijk voorafgaand aan (1) wordt gesteld dat sex een van de vele taboes is waartegen Indiase filmers het moeten opnemen.
Sinds het syntactisch-scabreuze optreden van Quang Phuc Dong in de linguïstische underground press is de taboesfeer rond de wetenschappelijke beschrijving van schuttingtaal en iets volwassener vormen daarvan enigszins doorbroken. Het probleem met (1) ligt overwegend in de lexicale sfeer al zijn er syntactisch gezien verschijnselen om je lippen bij of te likken.
Kussen en zoenen zijn voor de meeste taalkundigen overigens nogal onschuldige uitingsvormen van menselijke emoties, al vermoed ik werelden van opgekropte spanning achter zulke omschrijvingen als ‘aanraking of druk met de lippen als teken van liefde, verzoening, als groet, enz., inz. zulk een druk op de mond van een persoon van het andere geslacht als uiting van liefde’ voor het woord kus in Van Dale (1961: 1060).
Het boeiende van het lemma voor kus in Van Dale is dat er twee meerderheidsstandpunten zijn meegegeven, één expliciet vermeld buiten de betekenisbeschrijving zelf, de andere meegesmokkeld in de beschrijving. Allereerst stelt Van Dale namelijk dat het woord kus boven de Moerdijk een deftig gebruikt woord is (met als ‘gewone’ tegenhanger het woord zoen), terwijl het beneden de Moerdijk een ‘gewoon’ woord is te vergelijken met het Noordnederlandse zoen. De status van het beneden Moerdijkse zoen (als dat bestaat) wordt niet behandeld. Hoe de Brabanders en de Limburgers een deftige Zuidnederlandse kus noemen wordt ook niet vermeld.
Het tweede meerderheidsstandpunt komt tot uitdrukking in de toevoeging van het andere geslacht als het gaat om een erotisch geladen gebeurtenis. Hier is een typisch dominerend heterosexueel standpunt opgenomen in de beschrijving. Op zichzelf zeer begrijpelijk, zeker in 1961, een jaar voordat de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, G.J. Veldkamp de Koninklijke Goedkeuring aan het COC te Amsterdam onthield op grond van de ‘algemeen erkende wetenschappelijke opvattingen omtrent de sexualiteit’ die er volgens de Minister op neer kwamen dat homosexualiteit een afwijking was. ‘Ook homosexuelen zoenen en kussen, net als anderen’, zegt de jets modernere lexicograaf vermoedelijk bij een volgende herdruk van Van Dale en besluit de beperkende bepaling van het andere geslacht weg te laten. Merk op dat zo'n weglating gevolgen heeft voor wat men in | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||
de taalkunde selectierestricties noemt: X kust Y heeft krachtens. Van Dale 1961 als selectierestrictie 'X en Y zijn niet van hetzelfde geslacht'.
Moet men nu bezwaar maken tegen de redacteur van Van Dale, of registreert deze alleen maar? Stel dat de beneden-Moerdijkse gebruikswijze van kus (d.w.z. de niet-deftige) alleen in Zierikzee zou worden gehanteerd door een speling van het Coeval. Dan zou deze gebruikswijze zeer waarschijnlijk niet in Van Dale vermeld zijn naast de boven-Moerdijkse. Daar is een dialecticon voor. Het lijkt alsof er een soort kritische grens is waarboven een bepaalde gebruikswijze als variant of als alternatieve betekenis in een woordenboek als Van Dale wordt toegelaten. Deze kritische grens is kwantitatief en dan spreekt men van groepstalen (wetenschappelijke taal, visserstaal, juridische taal, etc.); zij is ook kwalitatief voorzover er een norm of een normenstelsel aan kan worden gerelateerd. Het toelaten van betekenissen boven deze kritische grens in Van Dale wijkt vermoedelijk niet erg of van de individuele handelwijze ten aanzien van de gebruikswijze van woorden. Met andere woorden, Van Dale doet het niet veel beter of slechter dan de individuele taalgebruiker zelf.
Ik zal bovenstaande gedachtengang iets nader toelichten. Bij het lezen van zin (1) bleek ik onmiddellijk - zonder daar in eerste instantie mij van bewust te zijn - uit te gaan van een verbod op een heterosexuele handeling. Dit hangt ongetwijfeld samen met het feit dat er op het witte doek zelden of nooit elkaar zoenende mannen of vrouwen worden getoond (zoenende als onderdeel van vrijen). Er zijn wel uitzonderingen, en men ziet het ook ‘in het echt’ gebeuren, maar kennelijk is er sprake van een soort norm die gebaseerd is op een meerderheiskwantificatie. Ik ben er vrijwel zeker van dat kus en zoen bij een bevraging waarbij onmiddellijk moet worden gereageerd, in de meeste gevallen worden gerelateerd aan X zoent (kust) Y, waar X een man is en Y een vrouw (hier ook weer als erotische handeling). Pas in tweede instantie zal bij sommigen een zelfcorrectie optreden in de zin van ‘Oh, ja, nee Y kan natuurlijk ook een man zijn’, of iets soortgelijks. Verder zal wel meespelen bij de interpretatie van (1) dat aangezien Nederland minder taboes heeft dan India, men daar ook minder ver is dan bij ons in die dingen, zoals men de minder tolerante niet-verbale pendant van de linguistische selectierestricties zou kunnen omschrijven.
Aan de hand van zin (1) zijn een aantal principiële vragen te formuleren. Bijvoorbeeld: Moet men het woord kus beschrijven met een beroep op de meerderheidskwantificatie en daaraan gekoppelde normen, of niet?Ga naar eind1) Men kan ook vragen: moet men als taalkundige kus wel in extenso beschrijven? Is het niet veel zinvoller het lexicale systeem waarin meerderheidskwantificatie en normen zijn neergelegd te beschrijven en dan volstaan met te zeggen: ‘Bij ieder individu is de opbouw van zijn lexicale systeem in principe wel gelijk maar de inhoud ervan is door ieders individuele ervaringen verschillend’? | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Dit soort vragen zijn geen spieringen maar kabeljauwen; ze blijvan dan ook hier verder buiten beschouwing. Rest mij nog te zeggen in dit verband dat die groeperingen die zich storten op heersend taalgebruik (heersend in beide betekenissen) niet de illusie kunnen hebben dat hun eigen taalgebruik principiëel anders is ingericht. Met andere woorden, het zal onmiddellijk duidelijk zijn dat in Van Dale betekenissen staan die feministen het gevoel geven dat ze tekort worden gedaan (net zoals ik me kan voorstellen dat homosexuelen-die-op-de-bres-staan, boos zullen worden over Van Dale's kus). Volgens mij verandert een weglating van een als discriminerend gevoelde passage vanuit taalkundig oogpunt niets. Zodra betekenissen worden geformuleerd in handwoordenboeken zullen er altijd minderheidsgroeperingen zijn die ‘hun betekenis’ er niet in terugvinden.
Om niet te worden overgoten door feministisch gal een geruststellender maar tegelijk ook beklemmender voorbeeld ter illustratie. Al jaren kom ik vlak bij het Instituut voor Neerlandistiek in een broodjeswinkel waar witte en bruine broodjes worden verkocht. Ik eet altijd bruin. Ik behoorde een paar jaar geleden duidelijk tot een minderheidsgroepering, en werd daardoor ook in het heersende taalgebruik van die winkel gediscrimineerd. Ik kon niet zoals anderen volstaan met Ik wil graag een broodje makreel want dan kreeg ik een wit broodje. Maar het leger van bruinbroodeters neemt daar gestadig toe en op het ogenblik heerst er een soort evenwicht op de toonbank tussen het aantal witte en bruine broodjes. Als er nu gevraagd wordt Mag ik een broodje X volgt de vraag Wit of bruin? Mijn discriminatie is daarmee toch een stuk verminderd (Het viel mij op toen ik in een vreemde broodjeszaak weer wel wit kreeg toen ik om een broodje lever vroeg). De lexicograag die aan de verkoopster zou hebben gevraagd een paar jaar geleden wat een broodje X betekent zou zeer waarschijnlijk ‘wit’ hebben meegekregen als criteriële eigenschap, net zoals men auto karakteriseert als ‘een ding met vier wielen’ en niet als ‘voertuig met drie of vier wielen’.
In de gebruikte omgangstaal - en daar is (1) een voorbeeld van - functioneren betekenissen kennelijk vaak in hun relatie tot meerderheidskwantificatie en daarmee samenhangende normen. Het lijkt een onuitroeibare eigenschap van de menselijke taal te zijn.
Nu iets over kus en zoen in het zinsverband van (1). Ik zal daarbij een aantal syntactische observaties geven die ik in de heuristische oriëntatie op zin (1) als boeiend ervaarde.
De constractie (Zelfs)... niet... laat staan... vormt duidelijk één geheel. Er zijn minstens twee argumenten voor: (a) zin (2) is ongrammaticaal; (b) zin (3) hoeft geen negatie te bevatten maar dan kan zelfs ook niet worden weggelaten: | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||
De weglaatbaarheid van zelfs maakt aannemelijk te veronderstellen dat laat staan de kern van de constructie vormt met niet als een noodzakelijk optredend element in het voorafgaande gedeelte. Laat staan een zoen lijkt ondergeschikt te zijn verbonden met de rest, maar zinnen als:
laten de mogelijkheid open van een dieptestrukturele nevenschikking. Interessant is ook het feit dat (1) kan worden uitgebreid:
De ongrammaticaliteit van (2) is in verband te brengen met zinnen als:
die besproken zijn in Horn (1972)Ga naar eind2). Horn ontwikkelt in de passage waarin (6a) en (6b) voorkomen de notie ‘opschorting van de presuppositie’. Het ziet er naar uit dat er ten aanzien van (1) een notie als ‘versterking van de presuppositie’ kan worden ontwikkeld.
De presuppositie verbonden met het eerste deel van zin (1) luidt ongeveer: ‘Er zijn een aantal dingen die niet op het witte doek vertoond mogen worden’. Met andere woorden, er is sprake van een klasse van niet op het witte doek vertoonbare dingen. Tot die klasse behoren volgens de schrijver van (1) minstens kussen en zoenen, althans in India. Deze klasse is geordend krachtens een norm die een irreflexieve, asymmetrische en vermoedelijk ook transitieve relatie aanbrengt tussen de leden van deze klasseGa naar eind3). In (1) wordt deze norm minstens voorondersteld door het gebruik van mogen. De bedoelde ordening is te representeren als een schaal waarlangs de leden in hun onderlinge relatie kunnen worden afgezet. Ik zal die schaal hier weergeven om bepaalde aspecten van het gebruik van een kus beter te kunnen belichten. Uiteraard moet ik mij beperken tot een - enigszins gekuiste - selectie (dit blad heet tenslotte TABU) uit de oneindige klasse van dingen die mogelijk niet vertoond mogen worden: | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||
De gradatie die men kan aanbrengen in de mate van afkeuring heb ik proberen aan te geven door een aantal minnen (uiteraard is het aantal van vijf op de uiterst negatieve grens willekeurig). Oplopend naar nul vindt men steeds iets minder erge vormen van niet-vertoonbare zaken op het witte doek. De ordening zelf reflecteert niet - het zij uitdrukkelijk gezegd - mijn eigen individuele oordeel over niet-vertoonbare zaken op het filmscherm. Wel geloof ik dat onze (westerse) cultuur grosso modo zo'n ordening aanneemt al is de nulgrens in de afgelopen jaren steads meer naar links geschoven ten opzichte van vroegere normbepalingen. (8) lijkt me de schaal van provinciale bestuurders uit de jaren '50.
Dergelijke schalen zijn - wat hun inhoud betreft - belangwekkend voor sociologen en politici. Voor de taalkundige zijn er echter ook een aantal belangwekkende aspecten. De schrijver van (1) heeft de beschikking over een schaal van het type (8) al zal die er anders uitzien dan (8). Wat weten we nu precies uit (1)? Ten eerste: bij de schrijver van (1) komt (op grond van het gebruik van zelfs) de nulgrens ergens links van zoenen en kussen. Ten tweede: hij stelt in (1) dat de nulgrens in India rechts van zoenen en kussen ligt. Ten derde: de volgorde van zoenen en kussen bij de schrijver van (1) is dezelfde als die (volgens hem is) in India, zij het elk aan de andere kant van de nulgrens. Met andere woorden: zoenen ligt voor de schrijver van (1) dichter bij de klasse van niet-vertoonbare zaken dan kussen.
Wat doet nu laat staan in (1)? Naar mijn gevoel versterkt deze constituent de factieve negatieve presuppositie door er nog een geval uit de negatieve zone te vermelden als illustratie van de reeds gedane assertie in het eerste deel van (1). In (5) wordt deze versterking zelf versterktGa naar eind4). Nader onderzocht zou moeten worden of deze versterkte presuppositie de converse is van Horn's ‘opschorting van de presuppositie’.
Nog een syntactisch-semantische observatie. Een kus in (1) kan net als een zeen beschouwd worden als een categoriale nominale constituent: vervangt men ze door hun meervoud, dan blijft de betekenis | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||
van (1) gelijk. Niet-categoriale parallellen van (1) zijn zinnen als:
Een zin uit de serie (9) - (11) wordt als gemakkelijker interpreteerbaar beschouwd als de genoemde entiteiten op grond van een gemeenschappelijke eigenschap in één schaal-klasse kunnen worden samenggebracht. Wie niet weet dat Wilson de huisgenoot is van de moeder van mijn neefje in de Dapperstraat, beschuldigt mij al gauw van hoogmoedGa naar eind5). Het categoriale karakter van een kus en een zoen is zeker te relateren aan het feit dat zin (1) gekoppeld is aan schalen van het type (8).
Tenslotte nog iets over wat men mijn connotatie gaat noemen als ik niet het geluk heb dat deze als mijn betekenis (denotatie) in Van Dale voorkomt. Volgens mij moet men het gebruik van zoen en kus als uiting van een erotisch gevoel onderscheiden van het gebruik in verband met meer conventionele uitingen: begroetingen, afscheid, etc. Voor mij heeft het erotische zoen iets lekkers, niet-beschroomd, joviaals, etc., terwijl kus iets meer afstand schept. Nu is het scheppen van enige afstand een ideale voorwaarde voor het oproepen van erotische spanningen. Een verre prinses geef je een kus, geen zoen. Vandaar dat ik het eigenlijk niet zo eens ben met de schrijver van (1), maar hij zal op mijn tegenwerping vermoedelijk antwoorden: ‘Ik bedoelde met een kus een niet per se erotische aanraking, en met een zoen wel of althans iets meer in die richting’. Aan de andere kant roept het woord zoenen bij mij op de sfeer van lekker vrijen ook al is het met een prinses; kussen is daarvan een literaire variant.
Maar goed, meer hoeven TABU-lezers niet te weten over mijn individuele lexicon en bovendien moet TABU nu ook weer niet te veel lijken op de rubriek ‘Ingezonden Stukken’ uit Sekstant. Daarom tot slot een opsomming van mogelijkheden van kus en zoen met andere partners:
Amsterdam, 29 april 1974. H.J. Verkuyl. |
|