Tabu. Jaargang 3
(1972-1973)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over predikaatsnomina en relatieve zinnen met ingesloten antecedentZoals bekend komen in het Nederlands zinnen voor waarin het (dit, dat) als onderwerp een meervoudige persoonsvorm ‘bij zich heeft’:
In zulke zinnen congrueert de persoonsvorm niet met het onderwerp, zoals gewoonlijk, maar met het (klassificerende, kwalificerende of identificerende) predikaatsnomen. De werkwoorden die in dit soort zinnen deze uitzondering op de congruentieregel vertonen zijn de zgn. koppelwerkwoorden, anders gezegd: met dit kenmerk kan men een groep werkwoorden afzonderen die samenvalt met de vanouds bekende klasse van de koppelwerkwoorden. In zijn artikel ‘Het naamwoordelijk gezegde’ (L.T. 1965) noemt Van den Toorn het voorkomen van dat met een persoonsvorm in het meervoud dan ook een typische faculteit van de koppelwerkwoorden. Als enige uitzondering in het befaamde rijtje van negen vermeldt hij voorkomen. Inderdaad is een zin als
ongrammaticaal. Van den Toorn adstrueert zijn uitspraak, afgezien van zijn, met de volgende voorbeelden:
Ze zouden wat de overige koppelwerkwoorden betreft kunnen worden aangevuld met:
Met schijnen heb ik geen overtuigend voorbeeld (zonder toevoeging van te zijn, waarover straks) kunnen vinden. Het voorbeeld in (4) van heten, dat voor mijn gevoel grammaticaal is, laat zien dat heten ook in de betekenis ‘genoemd worden, de naam dragen’ tot de koppelwerkwoorden gerekend zou moeten worden en niet alleen in de betekenis ‘doorgaan voor’ zoals in:
Dit is dan in overeenstemming met de behandeling bij Den Hertog (Nederl. Sprkk., 1e stuk2, 121), waar zowel heten = ‘van naam zijn’ als heten = ‘in naam zijn’ als koppelwerkwoord wordt aangemerkt, resp. in Hij heet Van den Berg en Hij heet een eerlijk man. Daarentegen rekenen Klooster, Verkuyl en Luif (inleiding tot de syntaxis, 50), die alleen zijn, worden en blijven als koppelwerkwoorden beschouwen, een zinsdeel als Van den Berg tot de specificerende complementenGa naar voetnoot1). In zijn eerder genoemde artikel wijst Van den Toorn er ook op dat modale hulpwerkwoorden dezelfde faculteit als koppelwerkwoorden verkrijgen (nl. in een meervoudige persoonsvorm bij dat (dit, het) als onderwerp) als er in het gezegde de infinitief van een koppelwerkwoord (en uiteraard een meervoudig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
predikaatsnomen) staat:
Uit het laatste voorbeeld blijkt dat in dit geval ook voorkomen meedoet. Hier valt bij op te merken dat het niet alleen de bekende modale hulpwerkwoorden zoals kunnen, moeten en mogen zijn die de congruentie met het predikaatsnomen voor hun rekening kunnen nemen. Vergelijk namelijk:
In zinnen als die van (6) kan uiteraard ook een combinatie van hulpwerkwoorden optreden:
Er zijn nóg een aantal van die werkwoorden als in (6) en (7), en wel de laatste zes uit het rijtje van koppelwerkwoorden: blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen:
In dit geval heeft heten uitsluitend de betekenis ‘doorgaan voor’; ongrammaticaal is namelijk:
als hierin heten ‘de naam dragen’ betekent. Overigens lijkt er wat heten betreft, ook in verband met de tweede zin van (5), nog wel het een en ander uit te zoeken te zijn. Het is gebruikelijk de werkwoorden blijken - voorkomen in zinnen als (9) hulpwerkwoorden van modaliteit te noemen, evenals in de volgendeGa naar voetnoot1):
In de transformationele grammatica worden zinnen waarin blijken - voorkomen als koppelwerkwoorden optreden door middel van een deletie-transformatie afgeleid van zinnen als (9) en die koppelwerkwoorden dus feitelijk beschouwd als hulpwerkwoordenGa naar voetnoot2), zodat dan alleen zijn, worden en blijven als ‘echte’ koppelwerkwoorden overblijven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er bestaat een frappante overeenkomst tussen zinnen van het type het zijn kooplieden en de zinnen met vinden en noemen + object + ‘bepaling van gesteldheid’, die er op zou kunnen wijzen dat het predikaatsnomen en de, althans één bepaald soort bep. van gest. verwante zinsdelen zijn. Vgl.:
Op die verwantschap wijst ook J. de Rooij in zijn artikel ‘Onzijdige voornaamwoorden en het naamwoordelijk gezegde’ (Nw Tg 63, 183). Zinnen als van (12) kunnen ook de passieftransformatie ondergaan:
Zoals men ziet is het nu het hulpwerkwoord van de lijdende vorm worden (of als de zin in het perfectum staat het hulpww. van tijd zijn) dat met het predikaatsnomen congrueert. De aan (13) tussen haakjes toegevoegde zin zou natuurlijk ook kunnen luiden:
In zinnen van het type het zijn kooplieden kan de plaats van het, behalve door dit en dat, ook worden ingenomen door een relatieve zin met ingesloten antecedent:
Zo'n relatieve zin met wie, dat op personen betrekking heeft, heeft als getalskenmerk enkelvoud of meervoud, blijkens de persoonsvorm van de bijzin waarin wie onderwerp is:
Het gezegde van de hoofdzin kan uiteraard ook naamwoordelijk zijn, van het type waar we het over hebben:
Dat het niettemin het predikaatsnomen en niet het onderwerp (de onderwerpszin) is dat met de persoonsvorm van zijn congrueert zou men kunnen opmaken uit:
m.a.w. het achter de wie-zin optredende ‘steunpronomen’ is dat en niet die. Vgl.:
Er zit aan deze kwestie echter nog wel iets meer vast, getuige:
Ik ga daar niet verder op in. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In tegenstelling tot de relatieve wie-zin heeft de relatieve wat-zin uitsluitend het getalskenmerk enkelvoudGa naar voetnoot1):
dit ondanks het feit dat zo'n wat-zin wel naar iets meervoudigs, d.i. iets dat uit twee of meer dingen bestaat, kan verwijzen:
Uit zin (22) blijkt ook nog eens weer dat heten in de betekenis ‘de naam dragen’ (zonder toevoegbaarheid van te zijn) zich als een ‘echt’ koppelwerkwoord gedraagtGa naar voetnoot2). Dat doet het ook in (23), die bovendien laat zien dat heten ook in zo'n relatieve wat-zin kan optreden, hetgeen in overeenstenuning is met (4c):
Uit de voorafgaande uiteenzetting volgt dat er syntactisch niets bijzonders aan de hand is met de volgende zin uit de dissertatie van S.G. Nooteboom, Production and perception of vowel duration. A study of durational properties of vowels in Dutch (1972), p. 165:
Deze zin, die de aanleiding vormde tot deze bijdrage in TABU, is geheel in overeenstemming met de besproken Nederlandse constructies.
A. Sassen |
|