Tabu. Jaargang 2
(1971-1972)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Argument voor de transformationele oorsprong van uitbreidende relatieve zinnenIn ‘Aspects’ Ga naar eind(a) treffen we op blz. 107 o.a. de volgende regel aan:
Deze regel voorspelt o.a. de reeksen:
die in de oppervlaktestruktuur als ‘relative clauses’ te voorschijn komen:
die na verdere behandeling nun oppervlakterepresentatie vinden in de jongen, die aardig is en Jan, die aardig is). Maar de opvattingen binnen de linguïstiek veranderen snel; de boven geschetste opvatting geeft de stand van zaken in 1965 weer, maar al in 1967 wordt in MIT-rules Ga naar eind(b) een transformatie gegeven (Appositive Clause Swooping) waarmee uitbreidende bijvoeglijke bijzinnen gederiveerd worden van konjunktie. Ik wil een argument geven om de juistheid van de opvatting binnen MIT-rules aannemelijk te maken en daarbij de onjuistheid van de formulering van ‘Appositive Clause Swooping’ aangeven. Daarna wil ik enige mogelijke tegenvoorbeelden geven. Het is een algemeen bekend feit dat bij konjunktie de leden van de konjunktie t.o.v. elkaar van plaats verwisseld kunnen worden (deze leden worden in de loop van dit stukje konjunkten genoemd):
(een uitzondering is specificerende konjunktie Ga naar eind(c) vgl.:
Bezien we de volgende zinnen:
dan zouden we de volgende stelling kunnen formuleren: als (6) z'n oor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sprong vindt in (7) de konjunkten to.v. elkaar van plaats verwisseld worden zodanig dat (8) ontstaat, dan kan de transformatie die (7) omzet in (6) (8) transformeren tot (9). We kunnen nu deze stelling omzetten in een algemenere voorwaarde: als konjunktie inderdaad de dieptestruktuuroorsprong van appositieve relative ziinnen is, dan mogen (6) en (9) niet van betekenis verschillen. Er is een te konstateren verschil tussen (6) en (9), maar dat wordt naar mijn mening veroorzaakt door de presentatie van de informatie (in (6) ligt het zwaartepunt van de informatie bij Jan heeft een boek van mij geleend in (9) bij Jan houdt van honden) en niet door de betekenis: (6) en (9) hebben dezelfde betekenis. Naast specificerende is er nog een geval van konjunktie waarbij de konjunkten niet t.o.v. elkaar van plaats verwisseld kunnen worden: konsekutieve konjunktie (en daarna/vervolgens/toen).
De b-zinnen van (13) (14) en (15) zijn ongrammatikaal:
en mogen dus niet gegenereerd worden. De ongrammatikaliteit van al deze b-zinnen berust op hetzelfde verschijnsel: gebeurtenissen die logisch en temporeel op elkaar volgen, worden t.o.v. elkaar omgewisseld. Stel we hebben de grammatika's G1, die appositieve relatieve zinnen transformationeel afleidt van konjunkte strukturen, en G2, die deze zinnen genereert d.m.v. een regel van type (1); G1 en G2 zijn verder zo goed als identiek. G1 en G2 zullen allebei over kondities (k) beschikken om te voorkomen dat de b-zinnen van (10) (11) en (12) gegenereerd worden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een konditie die er zorg voor draagt dat bij konsekutieve konjunktie de konjunkten logisch juist op elkaar volgen. G1, die (13a) transformationeel uit (10a) afleidt zal op grond van (k) niet slechts verhinderen dat (10b) wordt gegenereerd, maar zal ook voorkomen dat (13b) gerealiseerd wordt, en verklaart met één konditie (k) met elkaar verband houdende verschijnselen (de ongrammatikaliteit van zowel (10, 11, 12)b als die van (13, 14, 15)b. G2 is hiertoe niet in staat, zal naast (k) extra-kondities (k') moeten bezitten om (13, 14, 15)b van realisering uit te sluiten en zal de ongrammatikaliteit van de verschillende b-zinnen niet met elkaar in verband kunnen brengen. k en k' kunnen niet aan elkaar gerelateerd worden. G1 heeft minder kondities nodig en bereikt dus grotere generalisaties dan G2 die van ad hoc kondities gebruik moet maken; G1 is dan een meer adequate grammatika dan G2, waarmee een argument verschaft is vóór transformationele oorsprong van uitbreidende relatieve zinnen. ‘Appositive Clause; Swooping’ is zo geformuleerd, dat indien zich in de zinnen rechts en links van het konjunktiemorfeem identieke NK's bevinden, de zin rechts de bijzin wordt binnen de zin links van het konjunktiemorfeem. Maar dit zou betekenen dat (10a) getransformeerd zou worden tot (13b) etc., hetgeen me nogal vreemd lijkt: de relatie tussen de zinnen (10-11-12) en (13-14-15) suggereert juist de relativisatie in de andere richting: de zin links van het konjunktiemorfeem mag worden ingeted achter de identieke NK in de zin rechts van en, waarmee konfiguratie (2) ontstaat. Juffrouw Wiersema heeft de volgende zin als mogelijk tegenvoorbeeld gegeven:
Deze zin kan niet zijn afgeleid van (17), wel van (18)
en zou daarmee een tegenvoorbeeld zijn tegen relativisatie van links naar rechts. Vergelijk verder een voorbeeld als:
Over deze tegenvoorbeelden is een hele reeks opmerkingen te maken, hetgeen ik in een volgend nummer van TABU graag wil doen. Ad Molenaar |