Researchproject
Bij het opzetten van het taalkundig onderzoek van de afdeling dat, zoals men weet, gericht is op de beschrijving van syntactische en morfologische aspecten van het Nederlandse werkwoord, kwam al vroeg de wenselijkheid naar voren te kunnen beschikken over een grote verzameling onderzochte werkwoorden. Deze alfabetisch gerangschikte werkwoorden zouden gesubcategoriseerd moeten worden op een aantal nader te bepalen kenmerken. Daarnaast bestond er ook behoefte aan een register van werkwoorden dat toegankelijk zou moeten zijn op kenmerken of combinaties van kenmerken.
Met het oog op de betrekkelijk ingewikkelde registratie van de vast te leggen gegevens, werd al in het beginstadium van het onderzoek contact opgenomen met het Rekencentrum der Rijksuniversiteit. Om eerst wat ervaring op te doen ter voorkoming van ondoelmatige verwerking en codering van gegevens later, werd er voor de zomervakantie begonnen met een proeffase. Het te gebruiken materiaal bestond uit een tiental geselecteerde MO-4 scripties die in 1969 onder leiding van Mej. Wiersema tot stand waren gekomen. In deze scripties was een aantal werkwoorden onderzocht op syntactische en morfologische kenmerken. De werkwoorden waren daarbij ‘opgesplitst’ in zgn. items, dat wil zeggen onderling verschillende betekenissen met (meestal) daarmee correlerende syntactische eigenschappen. Het werkwoord ‘denken’ b.v. werd verdeeld in 8 items: DENKEN-1 t/m -8, waarbij b.v. DENKEN-3 staat voor ‘denken aan’ en DENKEN-6 voor ‘denken = van plan zijn’. In totaal bestond het proefmateriaal uit 582 items, waarbij ieder item was onderzocht op 9 (soms 8) kenmerken.
In de scripties werd een item eerst ondergebracht in één van de hoofdklassen ‘transitief’, ‘intransitief’ of ‘reflexief’, waarna binnen zo'n klasse een verdere specificering volgde aan de hand van een vragenlijst. Omdat de gegevens over alle items op uniforme wijze op ponskaarten gecodeerd moesten worden, werden de vragenlijsten van de drie hoofdklassen, na enig geëxperimenteer, samengevoegd tot één lijst. Na toevoeging van nog een enkele specificatiemogelijkheid bestond het aantal toe te kennen kenmerken uit 28.
Op de hierbij gereproduceerde ponskaart beslaan deze kenmerken de kolommen 33 t/m 60. Afgezien van enkele uitzonderingen is de waarde van een kolom niet hoger dan 3. De betekenis van deze waarden is als volgt: niet van toepassing = 0, positief =1, negatief = 2 en onzeker = 3.
In het geval van DENKEN-3 vindt men de waarde ‘O’ voor de kolommen 36 t/m 42 en 51 t/m 58. DENKEN-3 is namelijk intransitief en daarom niet te specificeren voor kenmerken die uitsluitend thuishoren op de lijst van transitieve resp. reflexieve werkwoorden. De eerste 32 kolommen zijn gereserveerd voor de spelling van een item plus het itemnummer, b.v. DENKEN-3.
Nog voor de grote vakantie kwamen de lijsten met ponsgegevens gereed, waarin de kenmerken in gecodeerde vorm waren vastgelegd. Op dit moment is er voor ieder item een aparte ponskaart, zodat het gehele materiaal nu ter beschikking staat om er, met behulp van een computer, bewerkingen op uit te voeren.
Op wat voor soort vragen kan nu een antwoord gegeven worden?
Het is van belang hierbij te bedenken dat alleen die gegevens kunnen worden opgevraagd die er van te voren zijn ingestopt. Diverse anders