Tabu. Jaargang 1
(1970-1971)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 3]Taalwetenschap in Nederland - 1971Op zaterdag 23 januari 1971 vond te Amsterdam het symposium ‘Taalwetenschap in Nederland 1971’ (tin7l) plaats. Dit symposium, dat werd bijgewoond door ongeveer 125 belangstellenden (waaronder ook een tiental uit Groningen), was georganiseerd door de Algemene Vereniging voor TaalwetenschapGa naar eind1). Het grootste deel van de dag werd besteed aan lezingen die gehouden werden voor de secties ‘Syntaxis en semantiek’, ‘Syntaxis, tekststructuur’, ‘Fonetiek en fonologie’ en ‘Psycholinguïstiek’. De dag werd besloten met een algemene voordracht van W. Abraham voor alle deelnemersGa naar eind2). Vooral voor de twee eerstgenoemde secties was veel belangstelling. Zonder anderen te kort te doen, wil ik in het bijzonder wijzen op de lezing van H.J. Verkuyl (‘Aspekten van de Verbale Constituent’) en de lezing van T.A. van Dijk (‘Aspekten van een tekstgrammatika’). De inhoud van de lezing van Verkuyl laat zich als volgt samenvatten: In de traditionele grammatica werd vrij algemeen de opvatting aanvaard dat de zgn. Duratieve en Niet-Duratieve Aspecten aan het werkwoord moesten worden toegekend als semantische primitieven. Aanleiding tot die opvatting was de morfologische systematiek in het verbale systeem van Slavische talen, waar het verschil tussen de Aspecten kon worden uitgedrukt door verbale prefixen. De centrale hypothese van de T.G. dat er een onderscheid kan worden aangenomen tussen dieptestructuur en oppervlaktestructuur maakt het mogelijk de genoemde systematiek als oppervlakte-verschijnselen te zien. Gruber's modificatieGa naar eind3) van het model van Chomsky (1965) biedt mogelijkheden de Aspecten te zien als semantische categorieën die ook optreden in niet-Slavische talen. Er zijn aanwijzingen dat de categorieën Duratief en Niet-Duratief moeten worden toegekend aan de VC en dat ze zijn opgebouwd uit semantische informatie afkomstig uit de constituenten die door de knoop VC worden gedomineerdGa naar eind4). Een zin als ‘De muis at van de kaas’ kan men analyseren in termen van een Duratief aspect dat is opgebouwd uit een ‘Neem’-werkwoord plus ‘ongespecificeerde hoeveelheid x’. Het Niet-Duratieve aspect ‘De muis at de kaas’ is gevormd uit de categorieën ‘Neem’-werkwoord plus ‘gespecificeerde hoeveelheid x’, (Een en ander kan overigens ook meer geformaliseerd worden weergegeven). Het verschil tussen het Duratieve en het Niet-Duratieve aspect lijkt te kunnen worden beschreven met behulp van begrippen uit de verzamelingenleer.
In de lezing van Van Dijk, die aansluit bij recente (c.q. te verwachten) publicatiesGa naar eind5) van zijn hand, werd o.m. op het volgende gewezen: Zowel in de standaard TG-grammatica als in de generatieve semantiek is gebleken dat verschijnselen als pronominalisatie, relativisatie, S-inbedding, topic en comment, presuppositie, tempus-relaties etc. een benadering vragen die de grenzen van de zin en zijn semantische dieptestructuren te buiten gaat. Een mogelijke verklaring voor dergelijke linguïstische aspecten kan geleverd worden door een tekstgrammatica, die tevens als basis kan dienen voor een formele literatuurtheorie. Allereerst kan men aannemelijk maken dat de beschrijveing van tekststructuren niet reduceerbaar is tot een beschrijving van opeenvolgende zinnen. De gecompliceerde semantische relaties tussen zinnen worden bepaald door abstracte dieperliggende structuren. Dit impliceert dat een taalgebruiker aan regels voor zinsproductie zeker niet genoeg heeft. Om een tekst als een semantisch coherente structuur te kunnen produceren zal zijn competence ook tekstregels moeten bevatten. Tekstuele welgevormdheid (coherentie) wordt in de eerste plaats gedefiniëerd door een aantal globale semantische vormingsregels waarmee een tekstdieptestructuur (TDS) kan worden afgeleid, omdat zonder TDS een tekst niets meer kan zijn dan een verzameling zinnen zonder enige semantische ‘continuïteit’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor een tekstderivatie heeft men een nieuw axiomatisch beginsymbool T nodig dat vervolgens als een aantal semantische categorieën wordt geëxpandeerd, waarbij de predicaat-logica als een globaal - nader aan te passen - model dienst doet. Aangezien een tekst ook uit één zin kan bestaan, zijn tekstuele-DS en zins-DS in principe analoog, en kunnen voorstellen uit de generatieve semantiek (McCawley, Fillmore, Lakoff) als uitgangspunt voor de derivatie dienen: Predicaat, n-Argumenten en hun Modificatoren, verder temporele, topologische en aspectuele categorieën en tenslotte een recursief T en een performatieve tekstqualificator (TQL) kunnen deel uit maken van het theoretisch vocabularium. Op deze TDS worden operaties uitgevoerd die tenslotte leiden tot structuren van een reeks zinnen S1....Sn met hun oppervlaktestructuren.
Streekstra | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lezingen, gehouden tijdens ‘Taalwetenschap in Nederland 1971’
|
|