Hans Beelen en Nicoline van der Sijs
Woordsprong
Wie zoet is...
In de rubriek ‘Woordsprong’ maandelijks aandacht voor de oorsprong van allerlei woorden.
De gewoonte om met Sinterklaas je schoen te zetten in de hoop dat die gevuld wordt met lekkers, bestaat al sinds de zestiende eeuw. Waaruit die ‘snoeperie’ of ‘slickermicken’ - zoals de schrijver G.A. Bredero het noemt - vroeger bestond, is te lezen in zijn blijspel Moortje uit 1615. De min Geertruy vertelt daarin wat haar zoon allemaal in zijn schoen vond: ‘Hielle peperhuysjes met suycker-erretten, met kabbeljaus ooghen, en kappittelstocken’, oftewel: ‘hele papieren zakjes met suikererwten, kabeljauwsogen, en kapittelstokjes’: kabeljauwsogen was net als suikererwten de naam voor suikerbolletjes, kapittelstokjes voor staafjes anijs of stukjes amandel met suiker.
Andere lekkernijen die van oudsher door jong en oud met Sinterklaas werden gegeten, waren ‘amandelbrood’, ‘honingkoeken’ en ‘klaaskoek’ of ‘klaasjes’, en figuren van marsepein. In Brood- en gebakvormen en hunne beteekenis in de folklore (1932) vertelt J.H. Nannings dat in een Amsterdamse koekwinkel in de zeventiende eeuw in de sinterklaastijd de volgende producten te vinden waren: ‘kruidkoek, anijskoek, snipperkoek, sukadekoek, gerstekoek, krentenkoek, rozijnenkoek, mangelkoek, confijtekoek, hijlikmakers, benistekoek, keuningskoek, stroopkoek, heuningkoek, boterkoek, bagijnenkoek, claeskoek, kerskoek, jaepjeskoek en fonteinkoek’.
In de zeventiende eeuw won het protestantisme hier terrein. De calvinisten verzetten zich tegen de verering van de goedgeefse bisschop, die immers een katholieke heilige was. In Delft werd het in 1600 verboden op Sint-Nicolaasavond kramen op te zetten ‘in welcke cramen vercogt worden verscheydene goederen die men den cleynen kinderen dyets maeckt dat den zelfden Nicolaes hemluyden geeft; 't welck (...) is (...) streckende tot wangelooff, superstitie en afgoderye.’ Maar evenmin als de paaseieren en het paasbrood konden de lekkernijen van de Sint door de puriteinen worden uitgedreven.
Integendeel: in de loop van de achttiende eeuw daalde de prijs van suiker, waardoor deze zoetigheden voor steeds meer mensen betaalbaar werden. Bakkers die zich hadden gespecialiseerd in zoete waren, legden hun middel-eeuwse naam suikerbakkers af en gingen zich voortaan banketbakkers noemen. In deze periode ging men de naam banket gebruiken voor ‘zoete spijzen’; eerder duidde banket - eigenlijk een bankje, dat wil zeggen een zitplaats - een hartig feestmaal aan (waarbij men aanzit). Het werd mode om thuis koffie en thee te drinken, die men zoette met suiker en nuttigde met een koekje of stukje banket erbij. In het Nederlands spitste de betekenis van banket zich hierbij verder toe tot ‘met amandelspijs gevuld gebak’.