en wat maakt het uit of ze nabije familie zijn van elkaar dan wel verre familie?
Het belangrijkste antwoord op die vraag is: behalve dat ze inzicht bieden in talen en hoe die zich gedragen, vertellen taalfamilies iets over de geschiedenis. Over hoe mensen en culturen zich in het verleden verspreid hebben.
Het mooiste voorbeeld daarvan is de Austronesische taalfamilie. De Austronesische talen, waarvan er zo'n 1200 bestaan, hebben zich vanuit Oost-Azië verspreid over de grote en kleinere eilanden van Zuidoost-Azië en de Stille Oceaan. Aan de hand van de stamboom van die talen kun je heel mooi zien hoe die eilanden geleidelijk door de mens gekoloniseerd zijn.
De manier waarop talen zich verspreiden, kun je vergelijken met de manier waarop virussen dat doen.
Dichter bij huis is er het overduidelijke voorbeeld van de Romaanse talen. Die vertellen uiteraard iets over de eeuwenlange invloed van het Romeinse Rijk.
Gaan we hier in Europa verder terug in de geschiedenis, dan wordt het verhaal dat de taalfamilies vertellen al wat minder duidelijk. De Germaanse talen zouden ontstaan zijn uit het Oergermaans, dat ooit in Noord-Duitsland en Zuid-Scandinavië gesproken werd. Welk verhaal zit er achter de verspreiding van het Germaans? Was dat vooral migratie (mensen die zich verplaatsten) of was dat vooral ook een kwestie van culturele invloed: superieure technologie die mensen van elkaar overnamen, of de verspreiding van een bepaalde godsdienst?
En het Germaans behoort weer tot die grotere taalfamilie van de Indo-Europese talen, die zich uitstrekt van Ierland (Keltisch) tot diep in Iran (Perzisch) en India (Sanskriet). Ook daar zit een geschiedenis aan vast. Maar welke? Het ‘proto-Indo-Europees’, de (denkbeeldige) taal waar al die huidige talen uit voortgekomen zouden zijn, zou volgens sommigen ooit ergens in het steppegebied van Oost-Oekraïne, Zuid-Rusland en West-Kazachstan gesproken zijn, door semi-nomaden die over paarden beschikten en zich daarmee verspreid hebben over Europa en Azië. Dat is één theorie. Een andere theorie houdt het erop dat dit ‘oer-Indo-Europees’ ooit in Anatolië (Turkije dus) gesproken werd, door vroege landbouwers: hun landbouwcultuur zou zich langzaam over Europa en Azië uitgebreid hebben.
Michael Dunn, van het Max Planck Instituut in Nijmegen: ‘De snelheid waarmee talen veranderen, is absoluut niet constant.’
Foto: Erik Borst