| |
| |
| |
Ton den Boon Hoofdredacteur Grote van Dale
Een goudmijn voor woordenaars
De taal van Maarten 't Hart
Eind deze maand wordt schrijver Maarten 't Hart zeventig. In totaal publiceerde hij ongeveer net zoveel boeken. Hoe is de taal daarin te typeren? En waar komt die vandaan?
Foto: Tessa Posthuma de Boer / Hollandse Hoogte
In Maarten 't Harts roman Onder de korenmaat (1991) noemt een personage literatuur ‘niks anders dan mooi weer spelen met dure woorden’. Het werk van Maarten 't Hart, die eind deze maand zeventig wordt, is natuurlijk óók literatuur, maar het bevat maar weinig ‘dure woorden’. Integendeel, de taal van 't Hart heeft eerder een wat volkse inslag. Dat komt door de alledaagse taal waarmee hij de kleine luiden in zijn boeken portretteert, de dialectwoorden uit Maassluis, waar 't Hart zijn jeugd doorbracht, en de spreektalige uitdrukkingen, spreekwoorden en tegeltjeswijsheden van zijn personages. 't Hart gebruikt die taal om hun milieu authentiek weer te geven en henzelf overtuigend te presenteren. Voor de lezer die niet alleen in het verhaal maar ook in de taal geïnteresseerd is, vormt het oeuvre van 't Hart een ware goudmijn: hij vindt er verdwenen, vergeten, onbekende en elders onbestaande woorden en uitdrukkingen in.
| |
Gideonsgetier
In 't Harts vroege romans is veel van die bijzondere taal ontleend aan de Bijbel - niet zo gek als je bedenkt dat de schrijver opgroeide in een streng gereformeerd milieu, waar hij in zijn studententijd overigens afstand van nam. Vooral in Een vlucht regenwulpen, de roman waarmee hij in 1978 definitief doorbrak, citeert hij talloze bijbelplaatsen, om de geloofsafval van de hoofdpersoon aannemelijk te maken. Zo verwijt de hoofdpersoon van dat boek God dat zijn moeder een langzame dood moet sterven, ‘hoewel ze als Henoch met God wandelde’.
| |
| |
Ook parodieert hij geregeld het kenmerkende, op de Bijbel geïnspireerde taalgebruik der vaderen. Vraagt bijvoorbeeld een ouderling de hoofdpersoon wanneer hij belijdenis zal doen, en zo dus zijn ja-woord zal geven ‘aan de Koning der Koningen’, dan antwoordt de hoofdpersoon ontwijkend maar in stijl: ‘Als u me de plaats der plaatsen wilt noemen waarin daarover gesproken wordt.’
In de latere romans duiken de verwijzingen naar Bijbel en kerk nog altijd op. Zo beschrijft 't Hart in zowel de essaybundel Een havik onder Delft (1992) als Onder de korenmaat een hels lawaai met een bijbels aandoend woord van eigen makelij: ‘gideonsgetier’. En zo is er in Het psalmenoproer (2006) sprake van ‘handcatechisatie’, een in onbruik geraakt eufemisme voor masturbatie.
't Hart noemt een hostie ‘een verpuffelde ouwel’, en ergens anders staan er ‘verpuffelde schuurtjes achter woonhuizen’.
| |
Trantelig
Het kerkvolk en het andere volk in 't Harts romans bezigen opmerkelijk veel dialectwoorden en woorden uit de volkstaal. Van een meisje wordt vermeld dat ze zich met een ‘trantelige stap’ (iets als ‘onzekere of zwierige tred’, vanwege het werkwoord trantelen - ‘drentelen’) op het liefdespad begeeft om in de hooiberg en vervolgens in het kraambed te belanden. Typisch informele taal is regelprijsje, de prijs waarvoor een auto kan worden overgenomen: een schappelijke, informeel overeengekomen prijs. Ook dit woord staat in geen enkel woordenboek, net zomin als verpuffelen, voltooid deelwoord verpuffeld. In Dienstreizen van een thuisblijver (2011) is een personage ‘versuft, verpuffeld, gedrogeerd’; elders, in De unster (1989), is sprake van biest die ‘verpuffelt’ en ‘verpuffelde sperzieboontjes’. In weer een ander boek noemt 't Hart een hostie ‘een verpuffelde ouwel’, en nog ergens anders staan er ‘verpuffelde schuurtjes achter woonhuizen’. Naar de betekenis van verpuffelen blijft het gissen, want niet alleen ontbreekt dit werkwoord in de woordenboeken, het komt ook nauwelijks voor in tekstbestanden en op internet. Verpuffelen is een onbeschreven woord, dat mogelijk een regionalisme uit de geboortestreek van 't Hart is, maar ook typerend kan zijn voor het persoonlijk taalgebruik van de schrijver; de basisbetekenis is ‘krachteloos, futloos of sleets maken of worden’. 't Hart laat echter zien dat het woord in veel verschillende contexten kan worden gebruikt.
| |
Taalcommentaar
De taal zelf is geregeld een onderwerp in 't Harts romans. Zo begint hij in Het woeden der gehele wereld (1993) de sfeertekening van ‘de wereld van zijn jeugd’ door de taal ervan te introduceren: ‘Een jongen zoals ik werd er aangeduid als een “gassie”; een agent noemde men een “juut”. (...) De wonderlijke wezens met haarstrikken die elders als meisje aangeduid werden, heetten bij ons “hittepetitjes”. Trouwde zo'n hittepetitje met een gassie, die inmiddels een “gozer” was geworden, dan vormden zij “een spannetje”. En zo'n spannetje zette dan vervolgens rap een half dozijn “wurmen” of “aposteltjes” op de wereld.’
Elders legt hij de betekenis van een spreekwoord uit: ‘Ze zeiden vroeger: op oud ijs vriest 't licht. Daar bedoelen ze mee dat iemand die al wat ouder is, gemakkelijker z'n hart verliest aan een jongedame.’ Die verklaring wijkt weliswaar enigszins af van de omschrijving in het woordenboek, maar is niet onaannemelijk.
Ook andere aspecten van het taalgebruik worden motieven in zijn werk. Zo gebruikt hij in zijn roman Verlovingstijd (2009) een dialoog om het gebruik van stopwoorden te ironiseren:
Mijn moeder haalde even adem, zei: ‘Gek hè, zo'n man die elke keer maar weer zegt: “als zodanig”.’
‘Zo heb je ook mensen,’ zei ik, ‘die om de andere zin “weet je wel” zeggen, of die om de haverklap het woord “gewoon” gebruiken. Dat zijn als zodanig gewoon stopwoorden, weet je wel. Maar goed .’
Personages verbazen zich wel vaker over de taal. Als in De nakomer (1996) iemand voorspeld heeft dat een vrouw een ‘wolk van een baby’ krijgt, ‘een gaaf, knap, slim, pienter, gis, gewiekst, schrander, snugger, leep, goochem, intelligent jongetje’, dan voegt hij daar sarcastisch aan toe: ‘Gek eigenlijk, dat de taal zoveel woorden heeft voor intelligentie, terwijl de meeste mensen dom zijn.’
| |
Maarten 't Hart
Maarten 't Hart (Maassluis, 25 november 1944) is gedragsbioloog en schrijver. Hij debuteerde in 1971 met de roman Stenen voor een ransuil, en schreef sindsdien zeventig romans en verhalen- en essaybundels. Twee van zijn romans werden verfilmd: Een vlucht regenwulpen (1981) en Het woeden der gehele wereld (2006).
| |
Gulle stilist
Voor een schrijver die zich zo bewust is van zijn materiaal, de taal, is het niet verwonderlijk dat hij zelf voortdurend op zoek is naar woorden om een situatie te schetsen of een sfeer te beschrijven. Die zoektocht is zichtbaar in de geregeld voorkomende opsommingen van synoniemen en bijna-synoniemen.
Wil 't Hart in Onder de korenmaat het geluid van de wind beschrijven, dan heeft hij het over het ‘grommen, joelen, fluiten van de wind’. Beschrijft hij in De vlieger hoe iemand kijkt, dan is dat ‘zo diepbedrukt, zo inbedroefd, zo zielsverdrietig’. 't Hart is niet zuinig met woorden. Zijn taal is niet geserreerd; hij is heel bewust een gulle stilist, die genoeg woorden gebruikt - en soms iets meer dan dat - om het
| |
| |
verhaal te vertellen of een emotie op te roepen. Niet voor niets beschrijft hij in Het uur tussen hond en wolf (1987) een conflict met een schrijver die ‘geen woord te veel’ wil schrijven. Daarbij doet hij die andere schrijver, die ‘in woorden geloofde, niet in emoties’, af als onvruchtbaar: iemand met een ‘muggenlibido’.
Maarten 't Harts passie voor klassieke muziek is terug te lezen in zijn taalgebruik.
Foto: Joris van Bennekom
Misschien houdt 't Hart wel van onbekende, verouderde, obscure woorden en uitdrukkingen omdat hij hun betekenis dan zelf kan invullen
| |
Als een roerdomp
Maarten 't Hart is van huis uit bioloog, en hij is idolaat van klassieke muziek. En dat is allebei duidelijk terug te lezen in zijn taalgebruik. In Onder de korenmaat schrijft hij bijvoorbeeld: ‘De esdoorns en wilgen en kastanjes ruisten in alle toonsoorten door elkaar heen. Het leek of een reusachtig orkest stemde.’ Ook elders berusten vergelijkingen en metaforen nogal eens op natuurwaarnemingen: in Onder de korenmaat komt een jonge vrouw ‘als een roerdomp voorzichtig tevoorschijn’. En in Verlovingstijd wordt van iemand gezegd dat hij ‘zo toondoof als een manteldiertje’ is.
‘Al wat een schrijver kan, kan een componist beter’, zegt een personage in de roman Onder de korenmaat. Daardoor laat 't Hart zich niet ontmoedigen; geregeld maakt hij gebruik van de klankeigenschappen van woorden. Zijn zinnen bevatten vaak alliteraties en assonanties (‘Zo'n miezer die het midden houdt tussen mist en motregen’), maar ook rijmende formuleringen. Vooral de vaders van de hoofdpersonen hebben een voorliefde voor rijm: ‘Vliegertje, vliegertje in de lucht, hoor jij wel hoe het grafmakertje zucht’, zegt de vader in De vlieger, waarna hij vervolgt: ‘Een zucht geeft lucht aan een hart vol smart.’
| |
Tegeltjeswijsheden
Zulke ‘tegeltjeswijsheden’ zijn vaak te lezen in de romans van 't Hart, meestal om personages te typeren. Door veel spreuken en spreekwoorden in zijn werk te verwerken, wekt hij de indruk belang te hechten aan het boekstaven van deze ‘wijsheden van het volk’. Geregeld legt hij ze bij wijze van opvoedkundige les in de mond van een personage: ‘Begin zo laat mogelijk aan meisjes, hoe eerder gebeten, hoe eerder versleten’, zegt de vader van de hoofdpersoon in De nakomer met een in spreekwoordenboeken onbekende variant op spreekwoorden als ‘Vroeg rijp, vroeg rot’ en ‘Vroeg gras, vroeg hooi.’ Een andere rijmende volkswijsheid, ook in De nakomer, luidt: ‘Voor elke zoen, boete doen’, waarbij de betekenis en passant wordt vermeld: ‘Al wat je aan geluk binnenhaalt, moet je dubbel terugbetalen aan leed.’ Algemener bekend, maar ook onbeschreven in het woordenboek is het spreekwoord ‘Rooien en valen zijn donderstralen’, dat in De vlieger voorkomt. Mogelijk is het spreekwoord ontleend aan de paardenwereld, maar de vader van de hoofdpersoon gebruikt het in verband met mensen met socialistische sympathieën.
De betekenis van sommige spreuken en spreekwoorden is vanzelfsprekend, zoals ‘Zien huilen doet huilen’, ‘Overmoed zelden goed’ en ‘Lef en laf schelen maar één letter.’ Van andere, zoals ‘Hoe ruwer de big, hoe gladder het varken’, is de betekenis duisterder. Het komt voor dat 't Hart een spreekwoord gebruikt en dat een totaal nieuwe lading geeft. Zo wordt ‘Grote pracht, weinig macht’ door woordenboeken verklaard als ‘Menigeen die zich voornaam voordoet, is vaak helemaal niet rijk’, maar 't Hart gebruikt het in een andere context. Over een methode van geboorteregeling (‘voor het zingen de kerk uit’) zegt een personage in De nakomer namelijk: ‘Da's grote pracht, maar weinig macht.’ Blijkbaar wordt bedoeld: hoe mooi die anticonceptiemethode ook lijkt, in werkelijkheid schiet je er niet veel mee op.
| |
Schelletje
Misschien houdt 't Hart wel van onbekende, verouderde, obscure woorden en uitdrukkingen omdat hij hun betekenis dan zelf kan invullen. Zo schrijft hij in Het woeden der gehele wereld over iemand die twijfelt of de vader van de hoofdpersoon wel echt diens vader is: ‘Weet je wel zeker dat jouw moeder niet over het schelletje geheid heeft?’ Over het schelletje heien is in andere schriftelijke bronnen niet te vinden, maar gaat ongetwijfeld terug op de molenaarsuitdrukking over de schel haaien of heien, waarin schel verwijst naar het ‘schelrad’, een rad met een bel, dat verbonden was aan de stamper en waarmee de tijd van het persen werd bepaald. Over de schel heien betekent bij molenaars eigenlijk dat er iets gebeurt wat niet geoorloofd is. Omdat toch vrijwel niemand de uitdrukking kent, kan 't Hart over het schelletje heien gerust en overtuigend gebruiken in een andere, in dit geval meer specifieke betekenis: ‘overspel plegen’.
't Hart doet dat keer op keer: onbekende woorden, obscure uitdrukkingen en nooit eerder gehoorde spreuken en spreekwoorden door het gebruik ervan vruchtbaar maken, zodat ze de verbeelding prikkelen en zo de romanwereld tot leven brengen.
|
|