| |
| |
| |
Foto: Isabelle Pateer
| |
‘Taal kan in alle denkbare richtingen veranderen’
Taalkundige Joop van der Horst blikt terug
Marc van Oostendorp
Met zijn mooie en heldere boeken heeft hoogleraar Joop van der Horst velen weten te interesseren voor taal. Deze maand neemt hij afscheid van de universiteit. Een gesprek over taalkunde, Belgen en krantenlezers.
‘Van kinds af was ik voorbestemd om taalfreak te worden’, zegt de Nederlandse taalkundige Joop van der Horst (1949), die deze maand afscheid neemt als hoogleraar aan de Katholieke Universiteit Leuven. ‘Ik ben afkomstig uit de kleine burgerij: geen chic, geen arbeiders, maar de laag ertussen. Die sociale klasse is traditioneel de hoeder van het Algemeen Beschaafd Nederlands. Mijn ouders waren heel streng op taal - vooral mijn moeder was messcherp. Er werd bij ons thuis over álles gedebatteerd, of het nu godsdienst was, seks of politiek, maar de taalnorm stond niet ter discussie. Mijn oudste broer was heel opstandig, en op zijn dertiende al een heiden. Maar hij bleef keurig Nederlands spreken.’
| |
Verdampen
Van der Horst is inmiddels een van de bekendste taalkundigen van Nederland, met een indrukwekkend oeuvre van boeken over onder meer de geschiedenis van de Nederlandse zinsbouw en het naderende einde van de standaardtalen in Europa. Hij is bovendien een van de weinige taalkundigen die zich zó helder uitdrukken dat het meeste werk toegankelijk is voor mensen die geen academische studie in de linguïstiek hebben gevolgd. Hij spreekt nog altijd een onberispelijk Nederlands en hij houdt nog steeds van het debat.
Hoe staat uw vakgebied, de taalkunde, er nu voor?
‘Slecht.’
Pardon?
‘De meeste wetenschappelijke disciplines hebben tussen pakweg 1950 en 2014 enorme vooruitgang geboekt. Dat geldt voor de archeologie, de sterren- | |
| |
kunde, de microbiologie, noem maar op. Maar wat is de taalkunde in de laatste zestig jaar opgeschoten? Ja, we weten van een paar talen iets meer, maar alle grote beloftes die in 1960 gonsden, daar is niets van in huis gekomen. De theorieën van Chomsky over een universele grammatica die ten grondslag zou liggen aan de grammatica's van alle talen? Forget it. De computer die echt zou snappen hoe je moet vertalen? Forget it. Dat we ooit eens zouden kunnen ontcijferen hoe de dolfijnen met elkaar communiceren? Forget it.’
Hoe komt dat?
‘De taalwetenschap is met de hele taalcultuur die we eeuwen hebben gehad aan het verdampen. Aan de Renaissance hebben we het idee overgehouden dat je talen uit hun omgeving kunt isoleren en vervolgens analyseren. Het maken van grammatica's was een fenomeen uit die tijd, dat we niet lang meer zullen volhouden. Ik denk dat we talen steeds minder zullen zien als telbare eenheden: in Nederland spreekt men Nederlands, in Duitsland spreekt men Duits, en je kunt dus een grammatica opstellen van “het” Nederlands of “het” Duits. Iedere taalgebruiker heeft zijn eigen taal.’
‘Ook het vertalen als professie is iets van vroeger. Dat gebeurde van Luther tot in de twintigste eeuw, maar het wordt nu langzamerhand overgenomen door Google. In mijn ogen beleven we de nadagen van de klassieke taalkunde als apart vak.’
| |
Vervelende kost
‘De taal als verschijnsel is zo typisch menselijk, die zal bestudeerd blijven worden. Daar ben ik helemaal niet bang voor. Maar dat zal gebeuren in de biowetenschappen, de psychologie, de informatiekunde, en niet in een apart vak dat we linguïstiek noemen.’ Als u nu student was, zou u dan een ander vak kiezen?
‘Als ik de huidige stand van de taalwetenschap overzie, zeker. Ik zou vermoedelijk wiskunde gaan studeren. In dat vak gebeuren op dit moment allerlei boeiende dingen, er verschijnen razend interessante boeken over. Als ik aan de andere kant nu recente taalkundeleerboeken inzie... wat een vervelende kost! Je zult het allemaal moeten lezen! Het lijkt wel alsof de schrijvers zelf nauwelijks geïnteresseerd zijn in hun onderwerp.’
Waarom bent u indertijd dan taalkundige geworden?
‘Ik ging Nederlands studeren omdat ik een verwoed lezer was: Multatuli, Couperus, Elsschot, Willem Frederik Hermans. Maar tijdens de studie ontdekte ik dat de literatuurwetenschap niets voor mij was en raakte ik bekeerd tot de taalkunde. Ik had in Leiden indrukwekkende leermeesters. E.M. Uhlenbeck, die ingewikkelde dingen glashelder kon uitleggen - zó wil ik nog steeds college geven. En C.F.P. Stutterheim, die omgekeerd altijd uitlegde dat allerlei dingen die ogenschijnlijk simpel waren, ongelooflijk complex werden als je er drie minuten over nadacht. Hij gaf twee jaar college over de zin “Vroeger begonnen we vroeger”: welk vroeger betekent nu wat? En als je die zin een beetje verandert, krijg je “Hij beweert dat we vroeger vroeger begonnen.” Dan leg je de klemtoon op het tweede vroeger - waarom? Ik geloof niet dat ik ooit een college van Stutterheim heb overgeslagen.’
‘We weten van een paar talen iets meer, maar alle grote beloftes die in 1960 gonsden, daar is niets van in huis gekomen.’
| |
Hogere lat
Mensen die Nederlands gaan studeren, willen altijd schrijver of dichter worden en denken dat ze wel leraar zullen worden.
‘Die eerste neiging had ik volstrekt niet; behalve een of twee gedichten in mijn puberteit heb ik geen vers meer geschreven. Het tweede zag ik ook niet zitten. Tijdens mijn studie heb ik wel een half jaar lesgegeven op een middelbare school, maar dat eindigde in een fiasco. Ik hield geen orde, ze droegen me het lokaal uit. Ik had daar nachtmerries over, en voor Kerst ben ik van die school weggegaan. Maar als je bijna een halve eeuw geleden studeerde, was je volstrekt niet bezig met de vraag wat je met je studie zou gaan doen.’
‘Ik ben de wetenschap eenvoudigweg in gerold. Ik werkte eerst een paar jaar bij het ministerie van Onderwijs. Toen ik bij de Universiteit van Amsterdam solliciteerde, was er zó'n tekort aan mensen dat je ook zonder proefschrift aangenomen kon worden. Dat zou nu absoluut niet meer mogelijk zijn. Als ik met mijn cv van toen nu had moeten solliciteren, was ik nooit meer aangenomen, want de lat is zoveel hoger komen te liggen. Wat men nu allemaal vergt van jonge mensen! Jongens, ik kon daar niet aan tippen. Zoals ik vermoedelijk ook niet meer zou worden aangenomen als ik nu in 2014 op mijn huidige baan in Leuven zou solliciteren met wat ik in 1995 bij elkaar geschreven had.’
| |
T-shirtje
In 1995 verliet Van der Horst de Universiteit van Amsterdam om hoogleraar te worden in Leuven. Hij heeft dus de taalculturen in de twee landen van nabij kunnen bestuderen. Wat viel hem daarbij op? ‘Hoe groot de kloof tussen de twee landen is; hoe verschillend er in de twee landen naar taal gekeken wordt. Tot ik naar Leuven kwam, had ik dat totaal niet gezien. Pas gaandeweg is tot mij doorgedrongen hoe onwaarschijnlijk individualistisch die Belgen zijn op taalgebied. Iedereen gaat zijn eigen gang, ze luisteren absoluut niet naar elkaar. In de ogen van de Nederlanders zorgen ze dan wel goed voor hun taal, maar ze zijn soms zó fel gekant tegen het Standaardnederlands dat daar nooit van zijn leven een standaardtaal ontstaan zou zijn, ook al waren ze al in 1400 een centraal koninkrijk begonnen.’
‘Ik had het gisteren nog, in de fitness in het zwembad. Daar lopen dan juffrouwen rond met op hun T-shirtje het woord toezichter. Dat vind ik eigenlijk wel een leuk woord, en ik snap het meteen, maar ik weet zeker dat ik dat in de afgelopen 64
| |
| |
jaar nooit ben tegengekomen. Belgen vragen zich helemaal niet af of dat wel een gebruikelijk woord is, die accepteren het meteen.’
Joop van der Horst als spreker op het Onze Taal-congres van 1999.
Foto: Bart Versteeg
| |
Geen grenzen
‘Als Nederlander kun je het in België nooit goed doen, zeker niet waar het gaat om de taal. Af en toe loop je in een fuik. Als een Vlaming dan vraagt of toezichter goed Nederlands is, zeg je de eerste keer misschien: “Prima, jullie zeggen dat, maar wij zeggen iets anders.” Dan is de reactie: altijd hetzelfde met die Nederlanders, totaal geen normbesef, ze vinden alles maar goed. Dus de tweede keer zeg je: “Toezichter zouden wij nooit gebruiken.” Dan is de reactie: daar heb je die arrogante Hollanders weer! De derde keer ben je wijzer en denk je: oppassen, ik moet daar niet tussen gaan zitten.’
Wat is het belangrijkste inzicht dat u tijdens uw carrière hebt gekregen in taal?
‘Dat taal, hoe complex en onbegrijpelijk die ook is, in de loop van de tijd in alle denkbare richtingen kan veranderen. Er zijn geen grenzen aan die verandering, maar het gebeurt altijd in samenhang met de cultuur: de taal en de cultuur weerspiegelen elkaar. Ik denk dat die samenhang niet oorzakelijk is, en dat we die ook nog niet begrijpen, bijvoorbeeld omdat we geen idee hebben hoe culturen in elkaar zitten.’
In zijn vorig jaar verschenen boek Taal op drift geeft Van der Horst veel voorbeelden ter ondersteuning van deze stelling. Zo wijst hij erop dat er steeds meer vaste woordcombinaties in het Nederlands ontstaan (‘Zij wil niet alleen de moeder-van zijn’) en dat dit mogelijk samenhangt met het feit dat netwerken van vaste relaties ook in de samenleving steeds belangrijker worden.
| |
Kregelig
Behalve door uw boeken bent u ook door uw werk voor kranten, voor Onze Taal en voor de radio een van de bekendste taalkundigen van Nederland. Wanneer bent u begonnen met het toegankelijk maken van uw vak voor niet-taalkundigen?
‘Dat kan ik heel precies zeggen: in 1985. In eerste instantie deed ik dat om geld te verdienen. In 1984 gooide mijn toenmalige echtgenote me eruit en had ik ineens meer inkomen nodig, want ik had alleen een parttime-baantje en het zat er op dat moment niet in dat ik dat kon uitbreiden. Dus schreef ik een paar kranten aan, en bij het Leids Dagblad was het raak. Dat betaalde in ieder geval in het begin ook nog goed. Zo is het begonnen. En op een gegeven moment krijg je er natuurlijk aardigheid in.’
Wat vond u er zo leuk aan?
‘Het contact met mensen die ook in taal geïnteresseerd zijn. Al moet ik zeggen dat ik de laatste tijd weleens wat kregelig word van de zelfverklaarde taalliefhebbers die altijd met dezelfde klachten komen en geen poot verzetten om zich in de materie te verdiepen. Een beetje liefhebber van paarden weet alles van paarden; een beetje liefhebber van wijnen leest dikke boeken over wijnen; veel zogenaamde taalliefhebbers doen niets dan kankeren zonder zich ergens in te verdiepen.’
‘Veel zelfverklaarde taalliefhebbers komen altijd met dezelfde klachten zonder zich ergens in te verdiepen.’
| |
Sleutelen
‘Krantenlezers vond ik in doorsnee vroeger ook leuker, positiever en opbouwender dan de lezers van Onze Taal nu. Ze stuurden me van alles en nog wat toe. Ik beschreef eens hoe mijn grootvader van een zakdoek een muis kon vouwen. Prompt kreeg ik een paar dagen later een tot muis gevouwen zakdoek toegestuurd in een papieren kokertje. Daar had dus iemand een zakdoek aan opgeofferd en een postzegel. Dat is heerlijk.’
Maar is het aardige van dat populariserende werk niet ook dat dit het mogelijk maakt zélf op een andere manier met taal om te gaan? U lijkt er plezier in te hebben om dingen mooi te zeggen.
‘Ja, het is een verslaving aan succesvol communiceren. Dat kun je doen in de huislijke kring of in een café, maar je kunt het ook voor de radio doen, in een column of een boek. En ik vind het ook leuk om te formuleren. Ik zat ook altijd vrij lang aan die columns te sleutelen.’
‘Met de computer is het allemaal makkelijker geworden, maar ik zat in de jaren tachtig heel precies woorden te tellen zodat het allemaal precies zou passen op het kopijpapier van de krant. Een column moet rond zijn. De laatste zin moet zodanig zijn dat de lezer weet dat het de laatste zin is, zelfs al is het papier er direct onder afgescheurd.’
Had u voorbeelden toen u begon?
| |
| |
‘Eigenlijk niet. Ik kende de stukken van Charivarius in De Groene Amsterdammer van begin twintigste eeuw, en ik dacht: zo in ieder geval niet. Hij blies wel hoog van de toren met zijn klachten, maar de vormgeving van zijn eigen taal interesseerde hem blijkbaar geen moer.’
| |
Lekenmeningen
U gaat nu met pensioen. Wat zijn uw plannen? ‘Ik heb geen concrete ideeën. Ik leg een verzameling aan van lekenmeningen: ideeën die mensen hebben over taal. Bijvoorbeeld: “Als een woord niet in Van Dale staat, bestaat het niet.” Hoe zien niet-taalkundigen de taal? Daar weten we eigenlijk maar weinig over. Misschien ga ik daar nog weleens een boek over maken. Ik heb overigens de neiging zoiets pas naar buiten te brengen als het af is. Ik heb nog nooit een plan naar een uitgever gestuurd, alleen voltooide boeken.’
Dus u gaat vissen?
‘Nee, vissen mag ik niet meer sinds mijn dochter het mij heeft verboden toen ze een jaar of tien was. Ze vond het een dieronvriendelijke bezigheid: “Joop, je mag niet gaan vissen.” Ik ben een gezeglijke man, dus daar luister ik dan naar.’
|
|