Iktionaire
Straks
‘O ma, komt u nog even naar mijn boomhut kijken?’
‘Ja jongen, zo dadelijk.’
Kleine Mees blijft staan in de deuropening, afwachtend.
‘Nou kom dan!’
‘Ik zei zo dádelijk.’
Jawel, maar kleine Mees weet niet wat zo dadelijk betekent. Gaan we doen, denkt hij, dus hij wacht tot oma opstaat.
‘Dadelijk’, wie zegt het nog?
Ik hoor een stem, uit het verleden. Ook een vrouw. Niet mijn moeder, een buurvrouw denk ik, of een tante. Die het inkortte tot ‘dalijk’ en het soms twee of drie keer achter elkaar zei. ‘Dalijk, dalijk, dalijk.’ Bij ongeduld: pompend remmen.
Oma had ‘straks’ moeten zeggen. Hoewel Mees dan misschien ook in de deuropening was blijven staan, want het straks van vroeger liet langer op zich wachten dan het straks van tegenwoordig, heb ik de indruk.
Ik at een broodje met iemand, op een terras. Het was half één. Mijn tennisleraar zat ook op het terras. Toen hij wegging, Hep hij langs onze tafel en zei: ‘Tot straks!’
Kort daarna stapten wij zelf ook op en mijn tafelgenoot zei: ‘Dus jij bent op weg naar de tennisbaan?’
Dat was niet het geval. Mijn tennisles is begin van de avond.
Straks komt dichterbij. Het straks waar ik mee opgroeide, kon over een jaar zijn - ‘Straks ga je naar de middelbare school’ - of over twee of drie of vier uur - ‘Straks gaan we pannenkoeken eten’ - maar voor korter dan een half uur werd het niet gebruikt. Dat heette ‘zo meteen’, ‘zo direct’, of, inderdaad, ‘zo dadelijk’.
‘Tot straks na de reclame’, zeggen televisiepresentatoren nu, voorafgaand aan een STER-blok dat vijf of zes minuten duurt. Tot straks? O, dan kan ik nog wel even het gras maaien en de pollepels in de slaolie zetten. ‘Tot zo’, zou ik zeggen.
(Mooi toeval: terwijl ik dit schrijf, komt een sms'je binnen: ‘Tot straks!’, schrijft Jaap, met wie ik op tennisles zit. Het is nu vijf uur.)
‘Straks: wel met de gedachte aan opeenvolging van handelingen of gebeurtenissen,’ zegt het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT), ‘maar niet met die aan onmiddellijkheid. In den zin van: weldra.’
Ha, ‘weldra’, wie zegt dát nog?
‘Weldra het Polygoonjournaal, waarde kijkers, maar nu eerst graag uw aandacht voor enkele reclameboodschappen.’
Straks. Wat ik ook nooit meer hoor is ‘strakjes’. Wordt dat nog gebruikt? ‘Strakjes’, dat is ‘straks’ met ingebouwde troost voor het lange wachten.
‘Opa, wanneer krijgen we een ijsje?’
‘Strakjes.’
Dat werkt bij kinderen nu eenmaal beter dan ‘binnen afzienbare tijd’, of ‘op middellange termijn’.
JAN KUITENBROUWER