Sturm und drang
Ik heb ervan genoten en geniet er nog steeds van, die sturm und drang inzake bijbelvertalen in de jaren zestig. Elke vertaling voegde weer iets toe, elke nieuwe ‘insteek’ maakte bijbellezen tot een nog groter genoegen. In het vertrouwen dat met vele en verschillende vertalingen naast elkaar de Bijbel maximaal verstaan kon worden, heb ik mij vanaf het begin van de jaren zeventig gewaagd aan wat ‘moeilijker’ bijbelvertaalwerk ten behoeve van ‘leerhuizen’ (kerkelijke studiegroepen) en kerkdiensten. Dat leidde in 2004 tot de verschijning van de Naardense Bijbel, twee weken voordat de Nieuwe Bijbelvertaling uitkwam en enkele jaren voordat we verrijkt werden met de Herziene Statenvertaling.
Mijn hoofddoel met de ‘Naardense’ vertaling is niet begrijpelijke en gewone taal geweest, ook niet ónbegrijpelijke en óngewone taal, maar het hoorbaar en zichtbaar maken van in de Hebreeuwse en Griekse brontekst ‘repeterende’ woorden en woordstammen, en het helder maken van naamgevingen als die in de brontekst ook helder zijn (dit laatste naar het voorbeeld van de Groot Nieuws Bijbel). Als in Genesis 1-11 bijvoorbeeld tachtig keer in het Hebreeuws iets met ‘rood’ of ‘bloed’ voorkomt, mag je bij mij rekenen op tachtig keer ‘rood’ of ‘bloed’ in het Nederlands.
Maar niemand is verplicht te doen als ik, en ik juich tot nu toe elke nieuwe bijbelvertaling toe, zeker een vertaling als de Bijbel in Gewone Taal. Want die maakt haar pretenties waar: vanuit de grondtekst de Bijbel opnieuw vertalen in niet te lange (hoofd)zinnen - en zeker niet in een keten van zinnen -, zonder ‘verschuivende beelden’ en archaïsche beeldspraken. Neem nu de volgende passage uit Prediker: