| |
| |
| |
Foto: AN P / Ed Oudenaarden
| |
‘Een hint van viool’
De taal van de wijn
Jacco Snoeijer
Er is geen drank die de tong en de pen zó veel, en zó bloemrijk, in beweging brengt als wijn. Over ‘een frivole neus’, ‘een heerlijk voorname Fransman’ en ‘mondvullende kersen’ - kortom over wijn die ‘de papillen stof tot nadenken geeft’.
Jaarlijks drinken we in Nederland ruim 230 miljoen liter wijn, en het lijkt alsof we daar minstens evenveel woorden aan wijden. Over geen enkele drank wordt zo veel geschreven en gesproken als over wijn. Ook bij bier - en dan vooral speciaalbier - is er soms sprake van bijvoorbeeld ‘een robuuste en stevige afdronk’ (zoals bij Budels Zware Dobber), maar het gros van de bierflesjes vermeldt niet veel meer dan het alcoholpercentage, en hoeveel het statiegeld bedraagt. En er staat dat het bier verfrissend is. Op bieretiketten lees je zelden dat de inhoud van de fles ‘in al zijn eenvoud zo heerlijk genietbaar is’, van ‘een stuivende kruidigheid’ is, of dat ervan genoten moet worden ‘zomaar, met vrienden op een terras’. Bij wijn is zo'n woordenstroom heel gebruikelijk. In de plaatselijke bibliotheek staan drie of vier boeken over bier of over whisky, maar kasten vol boeken over wijn. Voor wijn lijkt te gelden: proeven is praten.
Hoe gaat dat praten - en schrijven - in zijn werk? Hoe omschrijven wijnliefhebbers in hun proefnotities de wijn die ze net dronken? Welke woorden gebruiken ze om over te brengen wat hun neus en tong hun zojuist woordloos vertelden? En waarom is dat woordgebruik vaak zo bloemrijk? En de woorden en termen die uiteindelijk gebruikt worden, op etiketten en in wijnadvertenties bijvoorbeeld, hebben die dezelfde betekenis voor diegene die ze opschrijft als voor wie ze leest?
| |
Slurp slurp oehh hee
Een tamelijk verrassende en radicale manier om wijn te beschrijven is om woorden simpelweg achterwege te laten. Bij een Italiaanse Siro Pacenti staat geschreven dat ‘je die gewoon moet proeven en wat je dan hoort, klinkt ongeveer als volgt: zo hee (de kleur in het glas). Vervolgens al direct, licht kreunend aaahh mmmmhh (ja, wat wil je met zulke geuren). Nu gaat het gekreun beginnen: slurp slurp, oehh hee, tssseee, mmmhh. (...) Dit is gewoon een
| |
| |
dijk van een wijn.’ Deze oertaal is afkomstig uit de catalogus van een gerenommeerd Haags wijnhuis.
Gelukkig bedienen de meeste wijnschrijvers zich van een wat gangbaarder idioom. En de clichés ten spijt, de beschrijvingen van kleur, geur en smaak zijn over het algemeen vrij feitelijk en herkenbaar. Wat niet wil zeggen dat het taalgebruik ongewoon of saai is.
Zo lezen de proefnotities onder het kopje ‘kleur’ als de dikke kleurenstaal van de verfverkoper. Witte wijn bijvoorbeeld is zelden gewoon wit of gewoon geel. Witte wijn is eerder ‘witgeel’, ‘bleekgeel’, ‘heldergeel’, ‘lichtgoudgeel’, ‘okergoudgeel’, ‘strogeel’, ‘lichtgeel’ of juist ‘diepgeel’. Sommige witte wijn heeft ‘een zweempje van koper’ of ‘een zweempje van groen’. Dat is hetzelfde als wijn ‘met een groenzweem’ - hoewel dat laatste minder prettige associaties oproept: alsof er algen in het glas groeien. Aanlokkelijker zijn de kleuromschrijvingen die al iets van de geur en smaak weggeven: citroengeel, geel van kweepeer of het ‘geel van een rijpe jonagold’. Helemaal mooi: ‘witte bloemen die door het glas dartelen’. Dartelende bloemen? Dat was vast niet na het eerste glas.
| |
Een tikkie hout
Rode wijn is ook nooit gewoon rood, maar bijvoorbeeld ‘intens rood’, ‘levendig rood’, ‘fonkelend rood’, ‘boeiend rood’, of zelfs ‘betoverend rood’. Het palet van de wijnkenner kent verder nog ‘bloedrood’, ‘mondrood’, ‘robijnrood’, ‘paarsrood’, ‘verleidelijk paars’ en gaat dan via ‘inktpaars’ naar ‘bijna zwart’ of ‘zwart als de nacht van de Cahors’.
Ook ruiken en proeven levert omschrijvingen op die herkenbaar zijn, of in ieder geval herleidbaar. Soms zijn de geur en de smaak overduidelijk, bijvoorbeeld van een wijn die ‘bulkt van het tropisch fruit’ of ‘mondvullende kersen’ heeft. Maar meestal is de smaak van wijn niet zo gul, en is die eerder subtiel en complex. Dan is er een vleugje vanille of is de wijn een tikkeltje kruidig. Maar vleugjes en tikkeltjes zijn inmiddels wat sleetse begrippen geworden. En daarom proeft de ene wijnkenner ‘een verdwaalde hazelnoot’, terwijl de ander opschrijft dat er ‘een duit van amandel in het zakje is gedaan’. Er is een ‘hint van viool’ of ‘een toontje rood fruit’; er is ‘een tikkie hout’ of zelfs ‘een kus van hout’.
| |
Typische bordeaux-neus
Mooi is het neusbegrip in de wijnliteratuur. Ruiken gebeurt natuurlijk met de neus, maar de neus is in wijnkringen niet alleen een reukorgaan, maar ook een begrip dat wordt gebruikt om aroma en bouquet van de wijn te beschrijven: het geheel aan geuren dat een glas wijn afgeeft. Een ‘typische bordeauxneus’ is dan ook niet de rode, door dagelijks drinken opgezwollen gok van een Franse wijnboer, maar een wijn die ruikt zoals de meeste wijnen uit de Bordeaux. De ‘typische bordeaux-neus’ is natuurlijk een omschrijving die een tikkeltje elitair is. Het is immers een omschrijving die bestemd is voor ingewijden, degenen die alle vijf de premiers grands crus classés (post 1973) uit het hoofd kennen. Alsof je het alleen over ‘een kenmerkende minerale smaak’ mag hebben als je hoogstpersoonlijk met een grondboor in de klei van de Chablis hebt gepeurd.
Veel duidelijker is de geur omschreven als daarvan wordt gezegd dat die ‘kersjes en besjes in je neus geeft’. Dat kan overigens tegelijk een wijn zijn die ‘intens op de neus’ is, of ‘geconcentreerd van neus’. Het is allemaal tamelijk verwarrend voorzetselgebruik. Hoe dan ook, de geur van de wijn kan een wijnliefhebber dolenthousiast maken. In volgorde van extase: ‘een bescheiden neus’, ‘een zuivere neus’, ‘een mooie neus’, ‘een frivole neus’, ‘een vrolijke neus’, ‘een volrijke neus’, ‘een neus met rode en zwarte vruchten’, ‘een neus waar het fruit vanaf spat’, ‘een explosie van abrikozen en kaneel in de neus’ - gelukkig maar dat het om de geur in het glas gaat.
De ene wijnkenner proeft ‘een verdwaalde hazelnoot’, terwijl de ander opschrijft dat er ‘een duit van amandel in het zakje is gedaan’.
| |
Stilistische omrijroutes
De omschrijving van kleur, geur en smaak mag dan soms wat elitair en barokkerig zijn, onder aan de streep is die vaak wel feitelijk. Wijn met ‘Provençaals zondoorstoofde aardbeien op de neus’ ruikt uiteindelijk gewoon naar aardbeien. Mooi zo, zou je als liefhebber van klare taal en dito wijn zeggen. Maar waarom laten al die wijnschrijvers het daar dan niet gewoon bij? Waarom toch altijd dat ingewikkelde taalgebruik? Waarom die stilistische omrijroutes? ‘Denk aan al het goede dat een mooie herfst of een intense nazomer te bieden heeft en je vindt het prachtig verpakt in dit superieure rood.’
Het lijkt ermee te maken te hebben dat een omschrijving van kleur, geur en smaak alleen onvoldoende is om een onderscheid tussen verschillende wijnen te maken. Neem de volgende twee rode wijnen. De ene fles wordt omschreven als ‘mooi donkerrood, met een diepe neus en in het glas veel rood fruit en een vanilleflintertje’, bij de andere wordt er gewezen op de ‘dieprode kleur, rijke en complexe neus met tonen van aardbeien, kokos en vanille. Zijdezachte tannines.’ Vergelijkbare wijnen? Absoluut niet. De eerste omschrijving komt uit een supermarktwijngids en gaat over een wijn van nog geen tientje, de andere betreft een exclusieve en wereldwijd geprezen Château Cheval Blanc (€1500,-). De wijn moet dus nader omschreven en getypeerd worden, zodat de wijndrinker weet wat hij in huis haalt.
| |
Drinkwijn
Wijn wordt vaak in één woord getypeerd - hoewel er vaak wat gesmokkeld wordt met een of meer verbindingsstreepjes. ‘Dit is een drinkwijn’, signaleert
| |
| |
de wijnkenner, ‘een echte doordrinkwijn’, ‘een niksaan-de-handwijn’. ‘Een ongecompliceerd-plezierwijn’, ‘een voor-elke-dag-tempranillo’. Daar kan de wijndrinker gerust een doos van kopen, en zich nog een glas van inschenken. Een ‘slobberwijn’ dus, een typering die zelfs Van Dale heeft gehaald (‘eenvoudige, makkelijk drinkende wijn’).
Toch zal de wijnliefhebber niet snel toegeven dat hij een avondje lekker heeft zitten slobberen. Liever drinkt hij een ‘topwijn’, een ‘klassewijn’, een ‘boutiquewijn’, oftewel een ‘kwaliteitswijn’. Meestal ook een ‘bewaarwijn’. Deze typeringen zeggen: let op, klok hem niet zomaar weg, dit is ‘genietwijn’. Voor de zekerheid (vaak geeft de prijs al een goede indicatie) schrijft de wijnverkoper er soms ook nog bij dat ‘het niet om een eenheidswijntje gaat’, of dat het ‘geen standaardwijn-met-een-hoog-kaasfondue-gehalte is’.
Aan wijn worden vaak ook menselijke trekjes toegeschreven. Je leest dan over ‘een wijn met hart en ziel’, die ‘persoonlijkheid’ krijgt. ‘Jeugdig en knap is deze jongedame’, ‘een spring in het veld’ en ‘heel vief en heel speels’. Soms zou je rode oortjes krijgen van het lezen van de wijnrubriek: een witte chardonnay is ‘voluptueus’, en ‘verleidelijk’, met ‘een wulpse smaak’. ‘Wat een beauty!’
Rode wijnen krijgen over het algemeen mannelijke eigenschappen toegedicht, en dan met name de eigenschappen die Bruce Willis zo'n leuke vent maken: ‘ongecompliceerd’, ‘krachtig’, ‘ontzettend veel power’, ‘vol en stoer’, ‘oprecht’ en ‘met een uitstekende ruggegraat’, maar ‘zeker geen allemansvriend’. Gelukkig zijn er ook nog andere mannen in het wijnuniversum. Zo is er de ‘superhippe tinto’, ‘de heerlijk voorname Fransman’ en de ‘Bulgaarse autochtoon’ - wijn van inheemse druivensoorten.
Illustratie: Hein de Kort
| |
Mooi diner
Een veelvoorkomende manier om de wijn te karakteriseren is het voorschrijven van een passende gelegenheid voor het drinken van de wijn. Entrées les wijnsnobs. Ongegeneerd schrijven die op dat ‘dit geen dinsdagavondborrelwijn voor met de buren is, maar een wijn om van te leren’. Voor dit type wijnkenners is lekker niet goed genoeg, maar moet een wijn ‘interessant genoeg (zijn) om een mooi diner te dragen’. En passant krijgen we menusuggesties, want de ene wijn ‘voelt zich thuis bij grote gerechten als aubergine de languedocienne’, of combineert goed met ‘een eendenborstje met paddenstoelen en rodewijnsaus’. En aan de dinertafel wordt dan niet over voetbal gesproken. Want ‘deze wijn geeft de papillen stof tot nadenken’ of is ‘een wijn waar je stil van wordt’.
Niet altijd gaat het zo hoogdravend. De laatste tijd lijkt de wijnsnob gezelschap te krijgen van de wijnlosbol. Noteert de romantisch aangelegde connaisseur dat het ‘een zwoele wijn voor bij het haardvuur’ is, de wijnlosbol is zó enthousiast dat hij schrijft: ‘Zwaai maar met die handjes, ober, mag ik er nog één!’ Of over een andere wijn: ‘Niet moeilijk over doen, lekker genieten, oeps glas leeg.’ En het gaat echt niet om wijnen uit een kartonnen pak als er geschreven wordt dat de wijn ‘gewoon, heerlijk met bijvoorbeeld een kippetje’ is. Het lijkt een stijl-kwestie te zijn. Waarschuwt de wijnsnob voor een Hongaarse kadarka: ‘niet geschikt voor de beginner’, dan zegt de losbol over dezelfde wijn: ‘leuk, een wijn voor smulpapen’.
Aan wijn worden vaak ook menselijke trekjes toegeschreven. ‘Jeugdig en knap is deze jongedame’, ‘een spring in het veld’ en ‘heel vief en heel speels’.
En daarmee raken we aan iets wezenlijks. Een Franse taalwetenschapper spitte een aantal van de beroemdste wijngidsen door en concludeerde dat de schrijvers bij het onder woorden brengen van wat ze zagen, roken en proefden niet meer dan hun allerindividueelste emotie tot uitdrukking brachten. Dat is wat dramatisch, maar het overbrengen van hoe een wijn smaakt, vereist behalve een verfijnd palet ook een trefzekere pen. En als die combinatie juist is, dan is er niks leuker dan je neus afwisselend in een glas en een boek te steken - terwijl de witte bloemen dartelen en de abrikozen exploderen.
|
|