Zonden van de tong
In de Middeleeuwen heerste het besef dat sprekers hun tong in bedwang dienden te houden, om te voorkomen dat ze anderen (en daarmee zichzelf) schade zouden berokkenen. Het was zelfs zo dat ‘de zonden van de tong’ - zoals vleien, kwaadspreken, pochen, liegen, beledigen en vloeken - in die tijd wel als de achtste hoofdzonde werden gezien.
Mediëviste Martine Veldhuizen bekijkt in De ongetemde tong, de handelseditie van haar proefschrift, de middeleeuwse denkbeelden over de schadelijkheid van het gesproken woord. Ze doet dat vanuit een hedendaags perspectief dat ze ontleent aan taalfilosofen als John Searle, die zich richten op taal als handeling. Voor haar onderzoek analyseerde ze religieuze, ethische en juridische teksten die gaan over respectievelijk ‘zondig, onvertogen en misdadig’ taalgebruik. De eindconclusie is dat er duidelijke overeenkomsten te ontdekken zijn in de manier waarop in deze drie domeinen over schadelijk taalgebruik gedacht werd: de tong dient in toom gehouden te worden, want zelfs een kort ogenblik van onoplettendheid kan grote schade veroorzaken. Dat klinkt weinig opzienbarend, maar Veldhuizen zegt met haar onderzoek bij te dragen aan ‘het besef van het enorme opbouwende maar vooral destructieve potentieel van gesproken woorden’.
De ongetemde tong. Opvattingen over zondige, onvertogen en misdadige woorden in het Middelnederlands (1300-1550) is verschenen bij Uitgeverij Verloren en kost €22, - (ingenaaid, 198 blz.). ISBN 978 90 8704 410 7