Haat en nijd
Bijnamen - vaak scheldnamen - waren tot ver in de negentiende eeuw doodgewoon. Als je afgaat op de honderden meestal zeer oncomplimenteuze namen die de inwoners van dorpen en steden elkaar vroeger gaven, moet het haast overal haat en nijd geweest zijn tussen zulke buren. Met dergelijke namen werden allerlei al dan niet reële hebbelijkheden op de korrel genomen: bijvoorbeeld het armzalige eten dat ze plachten te nuttigen (Keienvreters), het beroep dat ze uitoefenden (Ganzemelkers), of hun veronderstelde humeurigheid dus.
Gaat men in Beek en Donk erg onder die onaardige bijnamen gebukt? Nee hoor, al minstens een eeuw zijn de scherpe kanten eraf. Toen er in 1917 in Beek en Donk een nieuwe burgemeester werd benoemd, hielden de inwoners van de twee dorpen binnen de gemeente een feestelijke optocht met praalwagens. Op de wagen van de Bekenaren stonden ganzen, op die van Donk bokken. Blijkbaar waren de oude scheldnamen toen al geuzennamen geworden - vergelijkbaar met het verschijnsel dat homo's zichzelf tegenwoordig zonder blikken of blozen ‘flikkers’ noemen. In die tijd hielden ze dus nog wel vast aan hun eigen bijnamen. Dat veranderde decennia later, toen de inwoners van Beek en Donk vonden dat het tijd was voor een gezámenlijke carnavalsnaam. Het werd Ganzendonck, wat is samengeknutseld uit Ganzemelkers (de oude bijnaam van de Bekenaren dus) en Donk. Carnaval is bij uitstek een feest waarbij buitenstaanders over het algemeen niet welkom zijn. Dat de twee dorpen een gedeelde plaatsbijnaam voeren, betekent dus dat de inwoners geen verschil voelen tussen Beek en Donk, en dat de fusie dus compleet is.