Honden
Ovidius gebruikt dezelfde retorische truc in zijn Metamorphosen, als hij het verhaal vertelt van Actaeon. Het is midden op de dag, Actaeon wil uitrusten van de jacht, en zoekt met zijn jachtvrienden en zijn jachthonden verkoeling in de bossen. Dan ziet hij bij toeval hoe de jachtgodin Diana met haar gevolg van nimfen aan het baden is, in een vijver, ‘door een groene plantenkraag omzoomd’. Is hij een gluurder? Ovidius denkt van niet. Maar Diana van wel. De godin straft onmiddellijk. Zij verandert hem in een hert. Het wordt nog erger: zijn honden zetten meteen de achtervolging in.
Er volgt een opsomming van vijfendertig van de vijftig jachthonden van Actaeon, met hun namen en hun kwaliteiten. Het is voor de goede verstaander een verwijzing naar de beroemde schepenopsomming van Homerus. Spreken wij van de hondencatalogus. Maar het was daar tegelijk ook een parodie op, zo legt Ovidius-vertaalster Marietje d'Hane-Scheltema uit in haar Ovidius-boek Alles altijd anders (2013). Het gaat hier immers niet om oorlogshelden, maar om honden. Ze hebben allemaal Griekse namen. Hoe moet je zo'n lijst vertalen? Met Engelse namen, zoals in hondenkringen gebruikelijk is? Dat doet d'Hane-Scheltema: Rover, Hunter, Boxer, Quick. Of juist met wat archaïsche hondennamen ertussendoor? Dat doet d'Hane-Scheltema ook. Ze heeft namen geleend uit de vertaling van Vondel: Bossaart, Rappaart, Blankert. Ze voegt er ook nog wat kinderlijke hondennamen aan toe: Snuffel, Wervel, Vlieger. En wat indiaans klinkende namen: Snelvoet, Zwartpoot, Wittand. Vreemd is de naam Neger, vertaling van Melaneus, Grieks voor ‘Zwarte’. Waarom niet Blackie, bijvoorbeeld? Vondel noemde hem Bruin.
Het is, zegt d'Hane-Scheltema zelf ook, een rommeltje geworden, maar wel een vrolijk rommeltje. Je ziet in die namenlijst al bijna de driftig rennende meute terug. En je voelt dan al bijna aan dat het hert kansloos is. Willen we nog weten hoe het afloopt? Actaeon wil zijn honden commanderen, maar als hert heeft hij geen stem meer. Zijn jachtvrienden worden enthousiast als ze het zien gebeuren en roepen Actaeon om snel te komen kijken - niet wetende dat Actaeon zelf het hert is. Hij hoort het, maar kan niet antwoorden. De honden storten zich op Actaeon. De jager wordt zijn eigen prooi. ‘Een en al bek rukt aan dat lichaam.’