‘De smalle nevelige wolkenbank’
Moet je bijvoeglijke naamwoorden schrappen?
Frank Jansen
Een bekend schrijfadvies is: gebruik niet te veel bijvoeglijke naamwoorden, want ze hebben vaak iets krachteloos en gaan dan irriteren. Is dit altijd een goed advies? Wanneer wel en wanneer niet?
Illustratie: Frank Dam
Toen het gesprek met de beroemde journalist niet zo wilde vlotten, vroeg de interviewer maar wat zijn favoriete taaltip was. De beroemde journalist zuchtte, trok zijn wenkbrauwen op, zuchtte nog een keer en perste er toen uit: schrap je bijvoeglijke naamwoorden!
Het heeft voor een schrijver wel iets stoers om in eigen vlees te snijden, en met die bijvoeglijke naamwoorden kan dat pijnloos. Recensent Toef Jaeger gebruikt de tip dan ook als criterium voor kwaliteit:
In het 772 bladzijden tellende boek staan er gemiddeld 22 bijvoeglijke naamwoorden op één bladzijde, dat komt neer op grofweg 16.984 in totaal. Dat gaat snel met zinnen als: ‘De zon stond nog laag aan de oostelijke hemel, maar een hoogrode strook lucht die aan de randen tot paars vervaagde, kondigde de komende dag aan. Een zweem van roze lichtte de smalle nevelige bank laaghangende wolken aan de westelijke horizon op, een weerkaatsing van de achterkant van de stralende zonsopgang.’
(NRC Handelsblad, 5 mei 2011)
Verder lezen is niet nodig. U weet genoeg: die schrijver kan er niets van. Daarom laat ik haar naam maar weg.
Maar is het schrapadvies wel juist? Het is heel goed mogelijk dat journalisten en literatoren elkaar gewoon zomaar napraten, zonder goed na te denken over wat ze eigenlijk zeggen. En los daarvan is er op voorhand een reden om een dergelijk kras advies te wantrouwen: we moeten niet proberen wijzer te willen wezen dan de taal zelf. Als een woordsoort in een taal bestaat, dan heeft die per definitie nut.
Wie op zoek gaat naar een degelijker fundament voor het schrapadvies dan bijvoorbeeld ‘bijvoeglijke naamwoorden zijn vaak stereotiep en dus krachteloos’, kan dat op twee manieren proberen te vinden: door stil te staan bij de functie van bijvoeglijke naamwoorden en door na te gaan hoe de taalgebruikers zelf oordelen over teksten met en zonder bijvoeglijke naamwoorden.