Vertaald
Warme wijn bij Horatius
Piet Schrijvers
In februari reikte het Prins Bernhard Cultuur Fonds de prestigieuze Martinus Nijhoff Prijs uit, voor de beste vertaler. voor Onze Taal was dat het startschot voor een serie van zes columns over vertalen, om de maand geschreven door een eerdere winnaar van de Nijhoff Prijs.
Als ik Romeinse poëzie vertaal, voel ik mij een meubelmaker die een nieuw-oud kastje in elkaar zet zonder spijkers te gebruiken. Omdat ik mij beroepshalve al meer dan vijftig jaar met Latijn bezighoud, hoef ik op de inhoud van die teksten niet zo lang te puzzelen. Ik kan mij bijna volledig concentreren op de vorm: hoe staat het er en hoe breng ik de antieke vorm over? Maar al te vaak gaat de overzetting van de vorm botsen met die van de inhoud, omdat het taalmateriaal van het Latijn en het Nederlands nu eenmaal verschilt. De klassiek-Latijnse poëzie kent weliswaar geen rijm, maar er blijven genoeg weerbarstigheden over: de relatief vrije woordvolgorde in het Latijn en het overdadig gebruik van alliteratie (mede om de woorden onderling te binden). Het Latijn is alleen al door zijn naamvalsgebruik en de afwezigheid van lidwoorden veel korter dan het Nederlands, dat bovendien veel méér eenlettergrepige woorden kent. Sla maar een tweetalige editie open en vergelijk de breedte van de beide bladspiegels!
Wat heb ik niet zitten schaven, vijlen en lijmen bij sommige dichtregels van Horatius. Neem zijn ode 1.7. In twee beginstrofen wordt de wijde wereld opgeroepen, dan volgt de moraal als een zachte drumslag midden in het gedicht: ‘[je moet je levenslast verlichten] / molli, Plance, mero’. Letterlijk en in de Latijnse volgorde betekenen deze drie cursief gezette woorden: ‘met zachte, Plancus (tot wie het gedicht gericht is), wijn’.
Formeel zijn er voor een vertaler van deze drie Latijnse woorden drie esthetische dwangposities: 1. alliteratie van de m (wat allitereert er in hemelsnaam met ‘wijn’?); 2. een scheiding tussen molli (een bijvoeglijk naamwoord) en mero (zelfstandig naamwoord) is in het Nederlands onmogelijk, maar de scheiding en de tussenpositie van Plancus geven nadruk en spanning; 3. de drie woorden openen de versregel en versterken door hun enjambement (dat is het doorlopen van de zin aan het einde van de versregel) de onverwachtheid van de uitlating. Nu weet ik al sinds jaar en dag dat mollis ‘zacht’ betekent, maar ik moet allitereren met ‘wijn’! De negatieve betekenis van mollis (‘week’) is bij Horatius in deze context fout en onbruikbaar. Ik kies voor de vertaling ‘warm’. Maar ‘warme wijn’ doet te veel aan Nederlandse koek-en-zopie en kerstmarkten denken. Bovendien geven lettercombinaties als -rm- (en -lm-) binnen een Nederlands woord uitspraakproblemen (‘warrummu’, vergelijk Vondels ‘heeft zich ten lange lesten erbarremt over my’). In een Haagse boutique roep je ‘volqu’, in een Amsterdamse broodjeswinkel ‘vollúúúk!’ Ik bedoel maar - over ‘wolluk’ en ‘darrem’ in de Nederlandse literatuur (bijvoorbeeld bij Herman Gorter) moet ik toch maar eens een degelijk artikel schrijven.
In Horatius' gedicht heb ik het woordvolgorde- en het uitspraakprobleem in één keer opgelost door van het bijvoeglijk naamwoord een zelfstandig naamwoord te maken: ik heb vertaald: ‘met warmte, Plancus, van wijn’. Soms vraag ik mij af: als een leerling of student het zo zou hebben vertaald, kreeg hij dan van zijn docent een minnetje (mollis betekent niet ‘warm’, jongen!) of een plusje (mooie alliteratie, jongen!)? Met dit soort problemen houd ik mij nu al jarenlang bezig, overigens met veel plezier. Ik heb gelukkig geleerd om mijn levenslast te verlichten: ‘met warmte, Pieter, van wijn’.