Vocabulaire therapeut en cliënt
J.L. Heldring - Den Haag
Bij psychotherapie gaat het hoofdzakelijk om praten. Dat leert het artikel van Jan Erik Grezel (‘Taal is hét instrument van therapeut en cliënt’, Onze Taal 7/8). De psychiater en therapeut Sieke Kruyt wordt aangehaald: ‘Ik stel vragen die de cliënt uitnodigen om de problemen te verhelderen. (...) Bij het formuleren denk ik goed na over het effect van mijn woorden. Ik moet “intunen”: aanhaken bij het vocabulaire van de cliënt. (...) Taal is hét instrument voor therapeut en cliënt.’
Deze woorden brachten mij in herinnering wat een mevrouw mij eens vertelde. Zij was naar een psychiater gegaan om een probleem met haar familie, waar de relatie met haar zuster blijkbaar een grote rol bij speelde. Op een goed ogenblik vroeg de psychiater haar: ‘En wat vindt uw zus hiervan?’ Dit was voor die mevrouw een reden om de behandeling door die psychiater af te breken. Het gebruik van het woord zus wanneer de lijfelijke zuster wordt bedoeld, is namelijk, zacht gezegd, niet gebruikelijk in het milieu waar die mevrouw uit kwam. Het overtuigde haar ervan dat die psychiater haar probleem nooit zou begrijpen.
Was dit de overdreven reactie van een bekakte mevrouw? Misschien. Maar mocht ook zij niet van haar psychiater verwachten dat hij aanhaakte bij haar vocabulaire? Is het echter, omgekeerd, redelijk te verwachten dat iedere psychiater of psychotherapeut vertrouwd is met het vocabulaire van iedere cliënt? Dat zijn de vragen waarmee ik na lezing van die passage bleef zitten.