| |
| |
| |
[Nummer 7/8]
| |
| |
| |
Gaston Dorren
‘We speak an own English since decennia’
Onze unieke tweede taal
Tien jaar geleden vond een pleidooi om onbekommerd op onze eigen manier Engels te spreken weinig weerklank. Nu doet een taalkundige in het uiterst Britse wetenschapsbolwerk Cambridge onderzoek naar het ‘Dutch English’ als een mogelijk zelfstandige variant van de wereldtaal.
Illustratie: Frank Dam
Steenkolen-Engels, tulpen-Engels, Nederengels, Erasmus-Engels, Dunglish of Dinglish: aan namen geen gebrek voor de taal die Nederlanders produceren wanneer ze dé lingua franca (oftewel contacttaal) van de moderne tijd bezigen. De aanduidingen hebben allemaal met elkaar gemeen dat ze niet als compliment bedoeld zijn. Wij Nederlanders spreken minder goed Engels dan we denken, is de boodschap. We struikelen over klanken, verhaspelen de grammatica, kleunen mis in onze woordkeus, verbasteren uitdrukkingen, schenden beleefdheidsnormen en spellen nog slechter dan BN'ers bij het Groot Dictee. Het is niet moeilijk om deze beweringen met tal van voorbeelden te staven. Ook ik hoef niet verder te zoeken dan het Engels dat ik zelf spreek en schrijf.
En toch: tegelijkertijd zijn er weinig landen in de wereld waar zó veel mensen heel behoorlijk een gesprek kunnen voeren in het Engels zonder dat dit tevens een officiële landstaal is. Sterker nog: in een groot aantal Afrikaanse en Aziatische landen waar het Engels die status wél heeft, zijn naar verhouding veel minder mensen de taal machtig dan bij ons.
| |
■ Drie kringen
Dat gegeven past niet zo goed bij het ‘driekringenmodel’ dat vaak wordt gebruikt om de verspreiding van het Engels in de wereld te beschrijven. In dit model, bedacht door de Indiaas-Amerikaanse taalkundige Braj Kachru, vormen landen als het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten de binnenste kring. Het grootste deel van de bevolking heeft hier het Engels als moedertaal. Elk van deze landen heeft zijn eigen standaard, met zijn eigen woordenboeken, een of meer herkenbare accenten en een robuuste taaltrots: ‘Wij mogen Engels spreken zoals wij dat willen.’
De kring daaromheen omvat ruwweg de voormalige Britse koloniën waar zich niet veel Britten hebben gevestigd. Hier dient het Engels vaak als bestuurstaal en als lingua franca tussen bevolkingsgroepen, die in eigen kring elk een andere taal spreken. In de meeste van deze landen ontstaat geleidelijk aan ook iets van een eigen norm, al heeft die minder status dan die van Engeland, de VS of pakweg Zuid-Afrika. In landen als Singapore, India, Nigeria en Jamaica is het normaal om een lokaal gekleurd Engels te spreken en - in mindere mate - te schrijven. Zo treft men in Indiase publicaties zelden het woord million aan, maar veel vaker de Indiaas-Engelse termen lakh (‘honderdduizend’) en crore (‘tien miljoen’).
In de buitenste kring (door Kachru de ‘uitdijende kring’ genoemd) dient Engels uitsluitend voor contacten met de buitenwereld. Onderling spreekt men de moedertaal of een nationale lingua franca, zoals Russisch of Indonesisch. Wil iemand zich in het Engels uitdrukken, dan geldt de taal van Enge- | |
| |
land of de VS als richtsnoer. Hier, in de buitenste kring, plaatst Nederland zichzelf van oudsher.
| |
■ Steenkolen-Engels
Nogal wat taalkundigen vragen zich af of het wel terecht is dat het Engels van Nederlanders nog steeds zo ver van het ‘echte’ Engels wordt geplaatst. Een van hen is hoogleraar Marc van Oostendorp, tevens medewerker van dit blad, die er al in 2002 in zijn boek Steenkolen-Engels voor pleitte om onze schroom af te werpen en Engels te praten zoals wíj́ dat willen. Een wereldtaal heeft geen eigenaar, zo redeneerde hij. Waarom zou het ‘fout’ zijn als we ons anders uitdrukken dan een Londenaar of een Californiër? Als we ons zo laten ringeloren, zetten we in internationale contacten onszelf bij voorbaat op achterstand. Nee, als Engels de wereldtaal is, moet iedereen kunnen spreken zoals hij gebekt is, zonder neerbuigend gecorrigeer door de moedertaalsprekers. Het gaat om wederzijds begrip, en dat vraagt van beide partijen een inspanning.
Van Oostendorp wilde vooral een debat uitlokken over het Nederlandse en Europese taalbeleid - wat maar mondjesmaat lukte. ‘Onder leraren Engels ontbrandde een debat over de vraag of ze er wel naar moesten blijven streven om leerlingen the Queen's English te leren’, herinnert hij zich. ‘Voor de rest staat het hele taaldebat nog steeds op een laag niveau. Wat ook wel weer interessant is overigens: je kunt gadeslaan hoe de situatie geleidelijk verandert zonder dat iemand zich druk maakt. Behalve natuurlijk de moorden-brand-schreeuwers volgens wie we het Nederlands in de uitverkoop doen.’
| |
■ Tweetalig onderwijs
Dat de veranderende aard en positie van het Engels in Nederland interessant is, vindt ook taalkundige Alison Edwards. Na een jarenlang verblijf in Duitsland en Nederland is deze Australische nu in het Engelse Cambridge neergestreken. Ze was enkele jaren als eindredacteur verbonden aan de Universiteit Maastricht (pardon, Maastricht University - de officiële naam) en raakte daar geïntrigeerd door het Engels van haar Nederlandse omgeving. Dat was meestal zeer begrijpelijk, maar vertoonde vaak kenmerkende eigenaardigheden. De zin ‘We speak an own English since decennia’, die boven dit stuk staat (en voor dit doel is verzonnen), illustreert dit; hij wijkt op liefst drie punten af van het Standaardengels: de keuze voor de onvoltooide tijd, de combinatie an own en het woord decennia. Toch is die zin volgens Edwards ‘volkomen begrijpelijk voor elke Engelstalige’ (zie ook het kader ‘Ons Engels: voorbeelden’ op de volgende bladzijde).
Ook Edwards neigt tot het standpunt dat Nederland in de middelste kring thuishoort. Ze durft niet stellig te beweren dat het al helemaal zover is, maar ‘dat is in ieder geval de richting’, zegt ze. ‘Nederland heeft aan het Engels dan wel geen formele status voor binnenlands gebruik toegekend, functioneel heeft de taal die rol op allerlei plekken wel. Wat daarbij vooroploopt, is het onderwijs. De tweetalige middelbare scholen zijn een aanwijzing, maar belangrijker nog is dat je in Nederland nauwelijks een master kunt doen zonder goed Engels te spreken. Ook op de werkplek kan Engels onmisbaar zijn, want in veel bedrijven is het de verplichte taal van vergaderingen en ook van mailverkeer, zelfs al werkt er maar een kleine minderheid van niet-Nederlandstaligen.’
| |
■ RTL-programma
Universiteiten en multinationals zijn niet de dagelijkse omgeving van de meeste Nederlanders. Heeft Edwards het niet eerder over een elite die, net als vroeger, een vreemde taal moet beheersen? ‘Nee, het gaat in Nederland echt veel verder dan dat. Om te beginnen zei in 2006 al 87 procent van de bevolking dat ze een gesprek in het Engels kunnen voeren. Dat is veel meer dan de 10 tot 20 procent van een land als India, dat tot de middelste kring behoort. En je ziet ook dat Nederlandse media Engelse teksten vaak niet vertalen. Dat geldt voor de kwaliteitskranten, maar ook voor een eenvoudig RTL-programma als So You Think You Can Dance, waar ik naar keek toen ik in Maastricht woonde. De Nederlandse deelnemers én kijkers moesten het Amerikaanse jurylid maar verstaan, en kennelijk lukte dat. Het feit dat Nederlanders tegen anderstaligen zo vlot overschakelen op Engels zie ik eveneens in dit licht. Die gewoonte wordt vaak negatief geïnterpreteerd, maar je kunt het ook zien als een teken dat Engels kennen nu een deel is van de Nederlandse identiteit.’
Net als Van Oostendorp is Edwards van mening dat de moedertaalsprekers niet meer de dienst mogen uitmaken in de enige echte wereldtaal: ‘Tenslotte is tegenwoordig bij de meeste Engelstalige communicatie niet eens een moedertaalspreker betrokken. Het Engels moet daarom gedemocratiseerd worden.’
| |
■ Common core
En hoe zou zo'n democratisch Engels er dan uit moeten zien? Edwards: ‘Dat is nog volop in ontwikkeling. Een model dat mij aanspreekt, bestaat eveneens uit kringen, maar dan heel anders geordend. In het midden heb je een grote kring die “Internationaal Engels” heet, of ook wel “Common core”, “gezamenlijke kern”. Het is niet een precies gedefinieerde taal, maar een vorm die bestaat uit de grammatica en woorden die eigen zijn aan alle varianten van het Engels, enigszins beïnvloed door de “fouten” die zo'n beetje alle niet-moedertaalsprekers maken. Maar meer dan een echte taal is het een setje communicatiestrategieën, waarbij aanpassingsvermogen centraal staat en de precieze grammatica, woordkeus en uitspraak mede afhangen van de gesprekspartner.’
‘Om dit Internationale Engels heen, en gedeeltelijk ermee overlappend, zou je kleinere kringen hebben: Amerikaans-Engels, Australisch-Engels, Nigeriaans-Engels, Nederlands-Engels, Japans-Engels, enzovoort. Het idee is dat je in buitenlandse contacten Internationaal Engels spreekt - een taal zonder moedertaalsprekers, en dus ook zonder een in Londen of Washington vastgestelde norm. In elk afzonderlijk taalgebied kan het “Eigen Engels” een zekere rol spelen, bijvoorbeeld het Nederlands-Engels; voor de rest blijft men natuurlijk gewoon de plaatselijke moedertaal spreken. In dit model spreekt iedereen die veel internationale contacten heeft, twee “dialecten” van het Engels: een lokaal dialect en het internationale. En de meeste mensen daarnaast nog hun moedertaal.’
‘Nederlanders schakelen vlot over op Engels; dat is een teken dat Engels kennen nu een deel is van de Nederlandse identiteit.’
| |
■ Beamer
Niet alleen het Internationale Engels heeft nog vrij vage contouren, datzelfde geldt voor het Nederlands-Engels. Hoe het daarmee op dit moment staat, is
| |
| |
precies wat Edwards voor haar dissertatie aan het onderzoeken is. Daartoe heeft ze het Corpus of Dutch English (CDE) samengesteld, een verzameling van door Nederlanders geschreven, ongecorrigeerde teksten. (Corpora - het meervoud van corpus - omvatten bij voorkeur ook gesproken taal, maar dat is in dit geval nog toekomstmuziek.) Alle 400.000 woorden zijn gemarkeerd met informatie over de tekst en de auteur, en zijn bruikbaar om allerlei onderzoeksvragen op los te laten. Het CDE is opgebouwd volgens internationale richtlijnen, zodat het straks ook mogelijk zal zijn om het Nederlandse materiaal te vergelijken met bijvoorbeeld het Ierse of Maleisische materiaal.
Zal Edwards aan de hand van het CDE kunnen bewijzen, of juist weerleggen, dat er een Nederlands-Engels aan het ontstaan is? Ze schudt haar hoofd. ‘Daar is het corpus sowieso te klein voor. Het lijkt heel wat, 400.000 woorden, maar je hebt veel en veel meer nodig voor een enigszins compleet beeld. Een Nederlands-Engels woord als beamer staat er bijvoorbeeld niet in.’ Pardon, is beamer geen Engels? ‘Nee, sorry, het Engelse woord voor zo'n ding is projector. Je bent overigens in goed gezelschap: een Nederlandse taalkundige die al meer dan tien jaar in Engeland woont, wist het evenmin. In de Britse spreektaal bedoelen ze met beamer een BMW.’
Er is nog een tweede reden waarom de corpusstudie geen uitsluitsel zal geven over het Nederlands-Engels. ‘Het al dan niet bestaan van een eigen variant is ook een maatschappelijke kwestie. Pas als uit sociolinguïstisch onderzoek blijkt dat genoeg Nederlanders gelóven dat ze een eigen Engels hebben, ontstaat er belangstelling voor, ontstaat er een markt voor woordenboeken en grammatica's, kortom, dan kan zo'n eigen variant met eigen normen pas echt goed van de grond komen. In Singapore ziet men - soms met tegenzin - onder ogen dat er een “Singapore English” of “Singlish” bestaat. Hier is het nog niet zover. De meeste mensen zijn beledigd als je zegt dat ze Nederlands-Engels spreken.’
Wat Edwards wél beoogt, is om de wording van het Nederlands-Engels op heterdaad te betrappen. Of althans twee aspecten daarvan: de afwijkende voorzetselkeuze (‘Welcome in Amsterdam!’) en het eigenzinnige gebruik van werkwoordsvormen op -ing (‘We are living in Amersfoort’). Anderen mogen het materiaal navlooien op andere aspecten -dat is meer werk dan één promovenda kan verzetten.
Taalkundige Alison Edwards brengt in Cambridge het Nederlands-Engels in kaart.
Foto: Chris Ward
| |
■ Pittige klus
Een corpus samenstellen is een pittige klus. ‘Het CDE heeft me veel tijd en een stukje van mijn ziel gekost’, zegt Edwards. En stel nu dat er nog geen Nederlands-Engels te betrappen is - is al het werk dan voor niets geweest? ‘Nee, zeker niet’, verzekert ze. ‘Dan is het materiaal altijd nog heel goed bruikbaar voor het onderwijs. Je kunt hier zien op welke punten Nederlanders in hun Engels afwijken van de standaard. Tegenstanders van het hele idee van een eigen Nederlands-Engels kunnen het corpus dus juist gebruiken om de typisch Nederlandse “fouten” des te beter te bestrijden.’
Alison Edwards blogt over haar onderzoek op www.alison-edwards.com.
| |
Ons Engels: voorbeelden
Als we Engels praten of schrijven, sijpelt het Nederlands aan alle kanten binnen. Hier een kleine greep uit de voorbeelden die Alison Edwards heeft verzameld, met daarachter de Standaardengelse variant.
- | I live here since four years Moet zijn: ‘I have lived here for four years.’ |
- | In 2002, the euro has been introduced: ‘In 2002, the euro was introduced.’ |
- | Opening hours library: ‘Library opening hours’. Alternatief: ‘Opening hours of the library’. |
- | In the third year students write an own thesis: ‘In the third year, students write their own thesis.’ |
- | Do not hesitate to mail us: ‘Do not hesitate to email us.’ |
- | Guests will be welcomed from 16.30 hours: ‘... from 4.30 p.m.’ |
- | ICT-facilities for PhD-students: ‘ICT facilities for PhD students’. |
- | This happens (too) often: ‘This happens often, maybe too often.’ Het Nederlandse gebruik van haakjes wijkt sterk af van het Standaardengelse. |
- | Decennium, lustrum Deze woorden staan wel in Engelse woordenboeken, maar worden zelden gebruikt. Een periode van tien jaar is a decade, ‘het derde lustrum’ is the fifteenth anniversary. |
- | Taxi's, dilemma's, faq's Standaardengels: taxis, dilemmas, FAQs. Overigens is ook onder moedertaalsprekers de neiging om onnodige apostrofs te plaatsen wijdverbreid. |
Veel meer voorbeelden zijn te vinden op www.onzetaal.nl/nederengels.
|
|