■ Diep
Een onderzeese verhoging wordt vaak aangeduid met rug of bult. Even ten noorden van de Afsluitdijk liggen de Javaruggen, die dus wat de naam betreft het onderzeese broertje zijn van de Hondsrug in Drenthe. En neem nu de Keizersbult. Die is volgens de Engelstalige site Chinci ‘dunbevolkt met o inwoners per vierkante kilometer’ -niet zo vreemd als je bedenkt dat de Keizersbult een kilometer of twintig ten westen van Den Helder ligt, vijftien meter onder NAP. Daarmee is het de onderzeese tegenhanger van diverse -wel bewoonde - dorpen die naar een ‘echte’ heuvel genoemd zijn: De Bult (Groningen, Friesland en Overijssel), Mosbulten (Noord-Brabant), Schaapbulten (Groningen) en Zandbulten (Friesland).
En een onderzees ‘dal’, een langwerpige inzinking van de zeebodem? Heet dat ook ‘dal’? Nee. Maar er zijn wel woorden voor die, wat betekenis betreft, dicht in de buurt komen. Neem nu diep, zoals in de naam van het Marsdiep, tussen Den Helder en Texel. We kennen dat diep vooral van het Hollands Diep, de grote zeearm in Zuid-Holland, waar diep zoveel betekent als ‘plaats waar het water diep is’.
En als je met de veerboot van Harlingen naar Vlieland vaart, ligt op een gegeven moment recht onder je, tien meter onder de zeespiegel, de Blauwe Slenk. Slenk is een geologische term: het is een dal dat - meestal op het vasteland, maar soms ook onder de zeespiegel - is ontstaan door bewegingen in de aardkorst. Een bekend voorbeeld is de Grote Slenk, 6000 kilometer lang, die van de Jordaan tot de grote Afrikaanse Meren loopt. In Nederland kennen we, een paar maatjes kleiner, de Roerdalslenk.