| |
| |
| |
[Nummer 12]
| |
| |
| |
Kwiebustaal in het wild
Meldpunt Taal brengt taalliefhebbers bij elkaar
Marc van Oostendorp
In juni van dit jaar openden enkele taalorganisaties de website Meldpunt Taal. Inmiddels zijn er duizenden meldingen binnen. Wie kwamen er naar het meldpunt? En wat viel hun op aan de Nederlandse taal in het jaar 2010? De stand na een half jaar.
Foto: Nationale Beeldbank / Els Jacobi
Foto: Onze Taal
Foto: Liane Pagie
Foto: Nationale Beeldbank / joke v v
Liefde voor taal is een eenzaam avontuur. Om te spreken moet je weliswaar het liefst met iemand anders zijn, maar meestal deelt die ander je liefde niet. Die praat alleen maar, voor de gezelligheid, of desnoods om iets heel gewichtigs mee te delen, maar de meeste gesprekspartners worden alleen maar sikkeneurig als je over de vórm van het gezegde begint.
‘Hoor eens wat je zojuist gezegd hebt!’, roept de taalminnaar, maar zijn gesprekspartner reageert niet. ‘Wat een ouderwets woord! Dat heb ik al jaren niet gehoord!’ Het begint de gesprekspartner nu een beetje te irriteren. ‘En tegelijkertijd is je zinsbouw zo modern!’ Al snel voelen beide gesprekspartners zich onbegrepen - de minnaar omdat hij in zijn liefde alleen staat, de ander omdat hij meent dat zijn boodschap meer aandacht had verdiend.
| |
■ Vertederend
Gelukkig is er sinds juni van dit jaar het Meldpunt Taal, een website die is opgericht door het Meertens Instituut in Amsterdam en het Instituut voor Nederlandse Lexicologie in Leiden, met steun van een groot aantal andere instellingen die de taal aan het hart gaat - van uitgeverij Van Dale tot de Nederlandse Taalunie, van Onze Taal tot de Stichting Nederlandse Dialecten, en nog een aantal andere. Op www.meldpunttaal.nl of www.meldpunttaal.be kunnen alle Nederlandstaligen melding maken van alles wat hun opvalt aan hun moedertaal: nieuwe woorden of oude uitdrukkingen die ineens weer gebruikt worden, verrassende uitspraakvormen of ingesleten stopwoordjes, verontrustende taalverloedering of vertederende kindertaal.
Na een oproep van journalist Ewoud Sanders in NRC Handelsblad openden de taalinstellingen de website omdat ze de liefhebbers wilden betrekken bij hun onderzoek. Ze wilden in kaart brengen hoe en wanneer het Nederlands precies verandert, en daar konden ze al die extra oren en ogen van taalgebruikers in het hele taalgebied heel goed bij gebruiken. Ze wilden weten of het Nederlands van Nederland en dat van Vlaanderen inderdaad zienderogen uit elkaar groeien, zoals sommige deskundigen beweren. Ze wilden vastleggen waar mensen zich precies aan ergeren, en of er daarbij verschil is tussen bijvoorbeeld jongeren en ouderen.
| |
■ Mailonisch
Die opzet is geslaagd. Die ogen en oren hebben ze er inderdaad bij gekregen. Ruim drieduizend meldingen zijn er inmiddels binnen. De eerste duizend kwamen in de eerste paar weken, toen er veel aandacht aan het meldpunt werd besteed. Sindsdien is de aandacht stabiel, en komen er iedere dag enkele meldingen binnen.
Ze komen uit alle hoeken en gaten van de Nederlandse taal. Wie geen jurist is, was misschien nooit het volgende staaltje ‘kwiebustaal’ (volgens de melder) tegengekomen uit commentaar op een recent wetsvoorstel: ‘(Het is) niet wenselijk dat gebruik wordt gemaakt van wapens die zodanig op een wapen gelijken dat deze wapens voor dreiging of afdreiging geschikt zijn.’ Wie nooit in Amsterdam in de supermarkt komt, weet niet dat ook daar de caissières inmiddels de klanten ‘een fijne avond’ wensen in plaats van ‘een prettige avond’. En wie zou zonder het meld- | |
| |
punt ooit de woorden vuvuzelademocratie en mailonisch (‘Je kunt telefonisch of mailonisch reageren’) zijn tegengekomen?
De grootste bron van taalverbazing was de afgelopen maanden de politiek. Dat is misschien ook niet zo vreemd, nu zowel Nederland als België woelige tijden doormaakt. In Nederland bleek bijvoorbeeld opeens déze uitdrukking voor ‘heel eenvoudig’ populair te zijn: ‘Dat wordt appeltje-eitje’ (in de versie van D66-leider Alexander Pechtold, een uitdrukking die sinds 2005 ook te vinden is in Van Dale) of ‘kippetje-eitje’ (in de versie van PVV-voorman Geert Wilders); tot verbazing van sommige inzenders wordt die ook in het eigen gezin gebruikt: ‘Dat ik mijn eigen zoon zoiets nog eens zou horen zeggen!’
| |
■ Getrakteerd
Wat we niet hadden verwacht: dat het Meldpunt Taal vooral ook een ontmoetingspunt zou worden voor taalliefhebbers. Ineens vind je lotgenoten die dezelfde dingen horen als jij en met wie je je liefde en verbazing kunt delen. Bijvoorbeeld over het feit dat veel mensen ‘klopt’ zeggen in plaats van ‘ja’. ‘Iedereen doet het’, schrijft iemand. ‘Als je erop gaat letten, hoor je het honderden keren per dag op de radio.’ Een paar minuten later schrijft iemand anders: ‘Het is hier al eerder gemeld. Ik erger me ook aan de stoplap klopt als antwoord. Ik vind het een misplaatste vorm van schoolmeesterachtigheid. Zo van, ik weet het beter, het klopt.’ En nog weer even later meldt weer iemand anders: ‘Het kan nog schoolmeesterachtiger, ik had een collega die altijd zei: “Dat is correct!”’ Zo krijgt de lezer twee cadeautjes: niet alleen wordt hij getrakteerd op een nieuwe manier om ‘ja’ te zeggen - ik had het ook weleens gehoord, maar had er nog nooit over nagedacht - maar tegelijkertijd krijgt hij in één zin een indringend beeld van het kantoorleven.
Sommige liefhebbers gooien zodra ze iets opvalt alles wat ze in handen hebben aan de kant, werpen zich op hun computer, en surfen naar het meldpunt. ‘Zojuist mijn nieuwe Remeha cv-ketel geïnstalleerd,’ schrijven ze daar, ‘en nu de gebruiksaanwijzing aan het doornemen. Er staan niet heel erg moeilijke woorden in, maar sommige trekken wel de aandacht. Bijvoorbeeld: vorstbeveiligingstemperatuurniveau; zonneboilerrendementsthermostaatfunctie.’ Als je dat laatste woord bij Google intikt, kom je inderdaad op een gebruiksaanwijzing van Remeha terecht, maar wie zijn cv-ketels van een andere firma betrekt, zou dat pareltje van woordvormingskunst waarschijnlijk nooit in het wild zijn tegengekomen.
| |
■ Normale EHBO
Zo kun je bijna niet anders dan enthousiast raken als je de duizenden meldingen op het Meldpunt Taal doorbladert. Enthousiast over de man of vrouw die opmerkt dat lui en lieden als meervoud van man (in timmerlui, brandweerlieden, zeelui en zakenlieden) aan het verdwijnen zijn, terwijl ‘in dezelfde tijd feministen met succes gepleit hebben voor sekseneutrale woorden.’ Enthousiast omdat iemand kennelijk serieus gezegd heeft ‘Ik had er genoeg van, ik gooide de bijl in het kippenhok’, en iemand anders het de moeite waard vond om het te noteren. Enthousiast over de man die ineens het woord kakkestoelemeieren naar boven haalt: ‘Twee personen pakken de eigen pols en die van een ander vast om persoon nummer drie een zitplaats te bieden en hem/haar te dragen. Normale EHBO. Ik ben uit 1928.’
De melders komen overal vandaan, zijn van alle leeftijden, en er wordt opvallend weinig geklaagd.
Het is het gevoel dat iemand moet hebben met een speciale gevoeligheid voor geuren. Je ruikt de hele dag van alles wat andere mensen nauwelijks opvalt, of het nu een klein beetje lekker ruikt of subtiel stinkt. Nooit begrijpen andere mensen waar je het over hebt en ineens kom je iemand tegen die wel de geur van amandelen van een meter afstand kan herkennen.
| |
‘Joun fiets’
Blijkens het Meldpunt Taal valt het veel mensen op dat met name kinderen het woord joun gebruiken in plaats van jouw: ‘Is dat joun fiets?’ In de Nederlandse dialecten vinden we die vorm ook terug. Zoals het kaartje (waarvoor de gegevens stammen uit de jaren tachtig en negentig) laat zien, wordt deze vorm (joun of joen) van oudsher zowel in West-Vlaanderen als in Drenthe gebruikt.
Het is onwaarschijnlijk dat de vorm zich vanuit deze gebieden aan het verbreiden is, daarvoor zijn de dialecten uit deze streken elders te weinig populair. Waarschijnlijker is dat joun in opkomst is omdat mensen een parallel menen te zien met het woordje mijn. Naast ‘Dit boek is van mij’ zeggen we ‘Dit is mijn boek’; wat is er dan logischer dan naast ‘Dit boek is van jou’ te zeggen ‘Dit is joun boek’?
Kaart: Meertens Instituut, Amsterdam
joun hemd
| |
■ Me werk
Uit de statistieken die we op de website bijhouden, blijkt dat de melders overal vandaan komen - uit binnen- en buitenland, uit de stad en van het platteland - en van alle leeftijden zijn. Als we enkele grappenmakers uitsluiten die beweren te zijn geboren in 1518 of 2025, is de oudste inzender tot nu toe in de tachtig en de jongste elf jaar oud. Er wordt opvallend weinig geklaagd - opvallend althans voor degenen die weleens de indruk krijgen dat ergernis de enige manier is om op taal te reageren.
Natuurlijk is er ook wel ruimte voor kritiek. Vaak gaat het daarbij over anderen, maar we vinden ook staaltjes van zelfkastijding. ‘Ook ik schrijf weleens “hij word” of “ik wordt” terwijl ik echt wel beter weet’, schrijft een jonge bezoeker. ‘Dat komt doordat ik ook na honderden uren nog steeds niet kan typen zonder op het toetsenbord te kijken. Ik moet eindelijk eens leren te typen zoals het hoort.’
Die regionale spreiding van de deelnemers blijkt heel nuttig. Wanneer iemand vanuit Den Haag meldt dat hij jongeren soms ‘joun’ hoort zeggen in plaats van ‘jouw’, melden bezoekers uit
| |
| |
alle windstreken dat zij soms hetzelfde horen. Dat is opvallend omdat die vorm in dialectonderzoek alleen bekend is in het uiterste zuidwesten (West-Vlaanderen) en het uiterste noordoosten (Drenthe) van het taalgebied - zie ook het kader op de vorige bladzijde.
Iemand anders meldt dan weer dat het woord je uit de schrijftaal aan het verdwijnen is en dat hij e-mails krijgt als: ‘Ik lees dat jouw broer is overleden. Ik wens jou veel sterkte, die zul jij nodig hebben.’ Voor me geldt volgens iemand anders bijna het omgekeerde: ‘Me fiets, me werk, me dit, me dat. Veel mensen gebruiken op Facebook me in plaats van mijn. En dan niet alleen tieners, ook mensen van mijn leeftijd. (Eind twintig.)’
| |
‘Hussen met je neus ertussen’
Een taal bestaat niet alleen uit tienduizenden woorden die je tot telkens weer nieuwe zinnen aaneen kunt rijgen. Iedere taalgebruiker kent ook honderden of misschien wel duizenden kant-en-klare zinnen die te pas en te onpas kunnen worden ingezet.
Fascinerend zijn bijvoorbeeld de zinnetjes die zo goed als niets betekenen en die bekendstaan als ‘stoplappen’ of ‘dooddoeners’: ‘Zo lust ik er nog wel een!’ en ‘Ik zeg maar zo, ik zeg maar niets.’ Hoeveel van dit soort vulsel zit er niet in onze hoofden en onze conversatie? De neerlandica Inez van Eijk publiceerde in de jaren tachtig en negentig enkele boeken, die uiteindelijk in 1995 gebundeld werden in Als mijn tante een snor had. Daarin stonden al ongeveer achtduizend dooddoeners. Toch bleek dat nog lang niet uitputtend.
Neem nu alleen het antwoord op de vraag: Wat eten we vandaag? Van Eijk had er al enkele tientallen gevonden - ‘Hussen met je neus ertussen’ is waarschijnlijk de bekendste - maar binnen een paar weken verzamelden we op het Meldpunt Taal nog 45 nieuwe. Sommige daarvan waren variaties op bestaande (‘Hussen met frikken en je neus ertussen’), maar er bleken ook talloze nieuwe schertsgerechten te bestaan:
- | Gestampt glas met poetskatoen en gebakken spinnenkoppen |
- | Dooie hondjes |
- | Vraagneuzenpap met stroop |
- | Veugelvet en siepelvet en pisse van jonge hanen |
- | Geramde rot |
- | Vensterbankjesbrood |
- | Slababbertjespap |
Overigens is het nog altijd mogelijk om nieuwe dooddoeners aan het Meldpunt Taal door te geven.
| |
■ Plop
De bezoeker van het Meldpunt Taal kan niet alleen algemene meldingen plaatsen, maar ook meedoen aan specifieke onderzoekjes. Zo hebben taalonderzoekers de afgelopen maanden vragen gesteld over onder andere fopopdrachten (‘Ga jij even bij de afdeling Financiën vragen naar de map met zoekgeraakte stukken’) en dooddoeners (‘Wat eten we vandaag?’ ‘Eikenhouten soep’; zie ook het kader hiernaast).
Wat gaan we doen met al die resultaten? Ze worden gebruikt voor uiteenlopende vormen van onderzoek. De meldingen van nieuwe woorden zijn bijvoorbeeld interessant voor toekomstige woordenboekmakers omdat ze een inkijkje kunnen geven in welke woorden er op een bepaald moment mondeling gebruikt worden - daar hebben we nog steeds weinig inzicht in. (Het is overigens niet zo dat ieder woord dat op het meldpunt gesignaleerd wordt, automatisch in het woordenboek terechtkomt, zoals de grappenmakers leken te denken die veertig keer het ‘nieuwe’ woord plop voor ‘bier’ aanmeldden.) Verder zijn onderzoekers op het Meertens Instituut nu al bezig om de meldingen te categoriseren: Wat voor verschijnselen vallen mensen vooral op? Hoeveel daarvan zijn werkelijk nieuw? Zijn er verschillen tussen de zaken die ouderen en jongeren opmerken? En welke veranderingen leiden vooral tot ergernis?
Maar naar verwachting worden de meldingen vooral op de langere termijn interessant. Als het Meldpunt Taal nog enkele jaren openblijft en uiteindelijk tienduizenden meldingen bevat, zal het mogelijk worden om taalveranderingen veel preciezer te beschrijven: die vreemde constructie die eerst werd gesignaleerd door een lerares Frans in Arnhem bleek twee jaar later ook al in Drenthe en West-Brabant te zijn opgedoken en drong uiteindelijk zó sterk in heel Nederland door dat na nog eens tien jaar niemand er meer over viel. Zo zullen we veel preciezer kunnen zien hoe en waar onze taal almaar verandert.
Intussen komen de meldingen dus van alle kanten: uit de supermarkt en van Facebook, uit de Tweede Kamer en uit een EHBO-cursus van vijftig jaar geleden. Zelfs van het schoolplein komen observaties binnen. ‘Heel veel kinderen zeggen tegenwoordig “poep mongool!”’, schrijft een kind verontwaardigd. ‘En ze zeggen het met een spatie! Dit moet natuurlijk aan elkaar.’ Het zal grappig bedoeld zijn, maar tegelijkertijd is hiermee misschien de kiem gelegd voor een levenslang avontuur.
Marc van Oostendorp - werkzaam voor onder meer het Meertens Instituut en het Genootschap Onze Taal - is een van de oprichters van het Meldpunt Taal (www.meldpunttaal.nl of.be).
| |
Meldpunt Taal en het Genootschap Onze Taal
Ook voordat het Meldpunt Taal werd opgericht, waren er allerlei mogelijkheden om nieuwe taalverschijnselen te melden. Het Genootschap Onze Taal is van oudsher ook een soort taalmeldpunt: in het tijdschrift Onze Taal worden al decennialang nieuwe taalverschijnselen gemeld, de laatste jaren in de rubrieken ‘Taalergernissen’ en ‘Gesignaleerd’.
Er zijn ook verschillen. In de eerste plaats wordt op het meldpunt vooralsnog álles opgeslagen, bewaard en getoond (afgezien van duidelijke ‘spam’ en zaken die tegen de wet in zouden gaan, zoals dreigementen). De teksten worden ook niet zo zorgvuldig geredigeerd als in Onze Taal. Dat maakt ze in doorsnee waarschijnlijk net iets minder prettig om te lezen, maar het betekent anderzijds dat je een duidelijk beeld krijgt van wat taalgebruikers zoal bezighoudt. Een ander verschil is dat het materiaal van het Meldpunt Taal gebruikt kan worden voor allerlei wetenschappelijk onderzoek. Op dit moment is bijvoorbeeld een studente van de Vrije Universiteit Amsterdam bezig met een scriptie over taalergernissen.
Het Genootschap Onze Taal ondersteunt overigens het Meldpunt Taal. Hoe meer er over taal gedacht en geschreven wordt, des te beter voor alle liefhebbers van de Nederlandse taal.
|
|