| |
| |
| |
Denken op papier of in het hoofd
Het ontstaan van literaire werken
Berthold van Maris
Multatuli knalde wat hij te melden had in één keer op papier, rechtstreeks uit zijn hoofd en hart. Veel anderen, zoals Nescio en Gilliams, bewandelden de omweg van opzetjes, schema's en kladversies alvorens uit te komen bij de definitieve versie. ‘Als men al die papiertjes beziet, denkt men aan een scheepstimmerwerf: hoe krijgt men het bij elkaar zodanig dat het een “schip” wordt en dat het “varen” kan?’
Illustratie: Matthijs Sluiter
Schrijven is ploeteren. De meeste schrijvers worstelen zich door een lange reeks van versies voordat ze het eindresultaat bereiken. Toch schijnen er ook mensen te zijn die iets in één keer op papier kunnen zetten. Van Franz Kafka wordt beweerd dat diens teksten in korte tijd en zonder veel correcties zijn geschreven, waardoor het lijkt alsof de Duitse schrijver alles al van tevoren had uitgedacht.
De negentiende-eeuwse filosoof Schopenhauer had maar weinig bewondering voor het geploeter op papier. Hij noemde dat laatdunkend ‘denken met de pen’. Het is beter te denken zónder pen, vond hij, en hij vergeleek dat met wandelen: dat kon men ook beter zonder wandelstok doen, dan was men vrijer.
‘Een aardige metafoor’, zegt de Vlaamse literatuurwetenschapper Dirk Van Hulle. ‘Maar ook niet meer dan dat. Want volgens mij kun je wel degelijk op nieuwe gedachten komen juist door dingen op papier te zetten.’ Van Hulle bestudeert literaire manuscripten en schreef daar het in 2007 verschenen boek De kladbewaarders over, en ook, samen met andere Vlamingen, Denken op papier (2006).
| |
■ Notitieboekjes
Hoe dat ‘denken op papier’ in zijn werk gaat, is mooi te zien in de notitieboekjes van de Ierse schrijver James Joyce, die Van Hulle uitgebreid bestudeerd heeft: ‘Als Joyce begint te schrijven, creëert hij een soort ruimte op papier waarbinnen hij kan nadenken en associëren. Hij schrijft iets op de rechterbladzijde, en iets anders op de linkerbladzijde. Door die twee samen te zien komt hij op nieuwe associaties, en verschijnt er een derde gedachte, en vervolgens een vierde, en zo gaat het maar door. Zodra er een paar dingen op papier staan, komt er iets op gang wat je als schrijver niet meer helemaal onder controle hebt. Wat je geschreven hebt doet iets met jouw brein en je laat dat maar gebeuren.’
Joyce zei daar zelf over: ‘Things will fuse of themselves’ (‘Alles zal vanzelf met elkaar versmelten’). En de Franse literatuurtheoreticus Roland Barthes heeft dat ooit nog wat pregnanter geformuleerd: ‘Het is niet de schrijver die schrijft, het is zijn tekst zelf die dat doet.’
Dat denkproces op papier ziet er soms uit als een slagveld. De Vlaamse schrijver Maurice Gilliams, die ook altijd begon met een heleboel losse notities, schreef daarover: ‘Als men al die papiertjes, die krabbels beziet, denkt men aan een scheepstimmerwerf: over- | |
| |
al
liggen planken en spijkers en men denkt somtijds: hoe krijgt men het bij elkaar zodanig dat het een “schip” wordt en dat het “varen” kan?’
| |
■ In trance
Toch zijn er dus ook schrijvers die heel vlug kunnen schrijven, meestal in twee versies. Van Hulle kent er alleen niet zo heel veel. ‘Samuel Beckett heeft van die perioden gehad. Eerst was er een heel lange tijd dat hij allerlei aantekeningen maakte, maar dat er niks uit kwam. En toen was er een moment dat die dingen weer allemaal naar boven kwamen en dat hij zei: “Ik moet mij ontdoen van al die kennis, van al die ballast.” Wachten op Godot heeft hij min of meer in één keer opgeschreven.’
In de Nederlandse literatuur is Multatuli een goed voorbeeld van zo'n snelle schrijver. Zijn fameuze Max Havelaar is in ongeveer een maand geschreven. Volgens Multatuli zelf ‘in 17 dagen’, maar Annemarie Kets, die het manuscript bestudeerde en ook de brieven bekeek uit de periode dat Multatuli aan zijn boek werkte, schreef daarover: ‘(...) dat lijkt alleen mogelijk als men rekening houdt met de dagen waarop hij niet tot schrijven kon komen.’
Het is alsof Multatuli zijn boek bijna in trance geschreven heeft. In een brief aan zijn vrouw schrijft hij: ‘Als ik niet gestoord word door uiterlijke dingen, schrijf ik zoo gaauw dat ik over twee dagen er niets meer van weet, dan lees ik hard op, en als iets vreemds, wat ik voor weinig tijds maakte. Welnu dat komt mij dan dikwijls heel goed voor.’ Als het boek klaar is, schrijft hij: ‘Ik heb mijn boek geschreven in minder tijd dan ik voor het overschrijven noodig heb.’
| |
De uitvreter
Nescio daarentegen deed één jaar over zijn beroemde verhaal De uitvreter, dat slechts dertig pagina's lang is. Alle vroege versies en manuscripten van dat verhaal zijn bestudeerd door Lieneke Frerichs. Zij stelde vast dat Nescio in de jaren voordat hij eraan begon, al allerlei fragmenten en schetsen op papier had gezet die als voorlopers van het uiteindelijke verhaal gezien kunnen worden - met zinnen, personages en situaties die in het uiteindelijke verhaal vaak letterlijk terug te vinden zijn.
Nescio lijkt vooral op zoek te zijn naar een bevredigende plot. ‘Het lijkt haast wel of er (...), al schrijvend, als het ware vanzelf, uit de beweging der beelden, een verhaal moet ontstaan waarin alles op zijn plaats valt’, schrijft Frerichs. Nescio zei het zelf zó in een brief uit die tijd: ‘De koopers willen een geschiedenis, en ik wil van alles zeggen, dat in me ronddraait.’
Maar ook de stijl wordt voortdurend aangescherpt. In een vroege schets over een man die zelfmoord pleegt door in Nijmegen van de Waalbrug te springen, luidt de openingszin:
't Was een rare kerel.
Twee jaar later wordt dat de beroemde openingszin van De uitvreter:
Behalve den man die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond, heb ik nooit een wonderlijker kerel gekend dan den uitvreter.
In die vroege schets staat aan het slot:
Hij sprong niet van de brug. Hij stapte er af. En is verdronken.
In het uiteindelijke verhaal is dat:
(...) en toen was i er afgestapt, met zijn gezicht naar het Noord-Westen.
Springen kon je het niet noemen, had de man gezegd, hij was er afgestapt.
De vroege zinnen zijn vrij kaal, de uiteindelijke zinnen zijn meer aangekleed en verrassender.
| |
■ Het juiste woord
De openingszin van De uitvreter van Nescio, in een kladversie.
In: Lieneke Frerichs, Nescio De uitvreter. Assen, Van Gorcum, 1990
Willem Elsschot, tijdgenoot van Nescio, heeft uitgebreid geschreven over zijn persoonlijke schrijfproces. Naar aanleiding van zijn boek Kaas schreef hij dat ‘het dramatische van de dingen (...) niet [zit] in wat er gebeurt, maar in den indruk die het gebeurde op de toeschouwer maakt’. Een kwestie van stijl dus. In het beroemde voorwoord bij Kaas beweert hij dat het allemaal ‘een kwestie van intensiteit’ is, ‘van maat en harmonie, van rustpunten, een afwisseling van gejubel met lento's en gongslagen, van eenvoud en oprechtheid met sardonisch grijnzen’. In het nawoord bij een andere novelle, Tsjip, beschrijft Elsschot pagina's lang hoe hij de eerste alinea's van dat boek voortdurend heeft herschreven. In de eerste versie zouden dit de openingszinnen zijn geweest:
Ik kom thuis van een reis en vind alles voor mij gereed staan. Vrouw en kinderen hebben gedaan alsof ik niet weg was geweest en mijn vrouw heeft mijn souper opgediend.
Uiteindelijk werd het:
Voor de zoveelste maal kom ik thuis van de reis en weer staat mijn stoel gereed, tafel en bed gedekt, pantoffels bij 't vuur, alsof ik iederen dag verwacht werd. Mijn kinderen hebben dus heel gewoon ‘Pa’ gezegd en mijn vrouw heeft gevraagd wat ik verkoos, lever of haring.
Elsschot trekt er vijf bladzijden voor uit om te vertellen hoe hij de twee openingszinnen telkens weer herlas en veranderde en daarbij op zoek was naar het maximale effect op de lezer. Net als Nescio kleedt hij de zinnen meer aan, verrijkt ze met veelzeggende concrete details. Over de zinsnede ‘... en vind alles voor mij gereed staan’ schrijft hij (hardop denkend als het ware):
Hum. Die alles is erg overdreven.
Alles roept geen enkel beeld op.
Alles of niets is precies hetzelfde.
Elsschot lijkt voortdurend op zoek naar
| |
| |
datgene wat Flaubert ‘het juiste woord’ noemde - ‘le mot juste’. Flaubert is natuurlijk hét beroemde voorbeeld van een schrijver die iedere zin die hij op papier zette telkens weer kritisch herlas en veranderde. Hoe lang en moeizaam Flauberts zoektocht naar het juiste woord was, is goed te zien in de manuscripten van Madame Bovary, die tegenwoordig online te bekijken zijn, op http://bovary.univ-rouen.fr.
Multatuli in Brussel, tijdens het schrijven van de Max Havelaar. Litho door Johan Braakensiek.
| |
■ Romantisch
‘Samuel Beckett verwijst vaak naar dat idee van “le mot juste”’, vertelt Dirk Van Hulle in zijn werkkamer aan de Universiteit Antwerpen. ‘Ook om er de draak mee te steken. Dan schrijft hij: “Ik ga nooit het juiste woord vinden... of toch wel... shit! Ja: shit! - that's the right word!”’ Beckett behoorde tot een generatie schrijvers die taal onvolmaakt en onbetrouwbaar vonden en dat in hun werk ook wilden laten zien.
En zo komen we toch weer bij Schopenhauer. Uit diens opvatting dat het vrije denken dient te geschieden zonder pen en zonder papier, spreekt natuurlijk ook een diep wantrouwen ten opzichte van taal. Er zijn meer filosofen geweest die taal wantrouwden. Taal zou het denken te veel sturen, of erger nog: wij zouden alleen kunnen denken wat de taal ons toelaat te denken.
Daar zijn dikke filosofische boeken over geschreven. ‘Wat een leuke paradox is,’ zegt Van Hulle, ‘want als je er ondanks je wantrouwen in taal toch dikke boeken in kunt schrijven, dan kun je in taal blijkbaar toch redelijk veel zeggen.’
De gedachte dat het het mooiste is als je na lange wandelingen vol overpeinzingen alles in één keer op het papier gooit, is in wezen een heel romantisch idee, vindt Van Hulle. ‘De mythe van de plotselinge inspiratie. In onze denkbeelden over wat literatuur is, keren wij nog altijd voor een belangrijk deel terug naar de Romantiek. Het idee dat de schrijver een genie moet zijn. Maar er zijn ook mensen die zeggen: schrijven is een vak en dat kun je leren, tot op zekere hoogte. De Amerikaanse bestsellerauteur Stephen King zegt dat bijvoorbeeld in zijn boek On Writing: je moet niet wachten op de geniale vonk, je moet gewoon aan de slag gaan, met het juiste “gereedschap”. Dat is wel een belangrijk statement eigenlijk, en natuurlijk ook een heel Amerikaanse manier om dat te bekijken. In de Verenigde Staten heb je veel “creative writing”-cursussen, die volledig op dat idee gebaseerd zijn.’
| |
■ Darwin
Van Hulle bestudeerde ook de notitieboekjes en manuscripten van Charles Darwin - de natuuronderzoeker die ook zekere literaire pretenties had - en publiceerde daar vorig jaar een onderhoudend boek over: Darwins kladjes. ‘Darwin is wel een goed voorbeeld van een denker op papier’, zegt hij. ‘Je ziet dat hij eerst een periode heeft waarin hij ongelofelijk veel notities maakte - echt een heel intensieve tijd. Daarna gebeurt er twee, drie jaar weinig. En dan ineens komt alles los en begint hij een eerste korte schets te schrijven over zijn evolutietheorie.’
‘Misschien is het toeval, maar het schrijfproces van Darwin komt heel mooi overeen met de manier waarop de dichter Wordsworth, die door Darwin erg bewonderd werd, een beschrijving geeft van “succesful composition”. Dat proces begint met felle emoties, “a spontaneous overflow of powerful feelings”. Maar als je dat voelt, kun je dat niet goed op papier krijgen. Daarna moet er eerst een periode volgen van rust, “tranquility”, en pas daarna valt alles geleidelijk aan op zijn plek.’
Darwin stond zichzelf ook toe om af en toe te twijfelen. ‘Twijfel is heel belangrijk bij het schrijven’, zegt Van Hulle. ‘Als je iets vaak verwoordt, moet je het ook vaak herlezen, en dan krijg je meer afstand van wat je in eerste instantie gedacht hebt. Die afstand heb je nodig om het goed op papier te kunnen zetten.’
| |
■ De computer
Intussen heeft bijna iedereen pen en papier ingeruild voor muis, toetsenbord en beeldscherm. Daardoor zullen schrijvers veel minder vaak oude versies ter beschikking hebben, en dat moet haast wel van invloed zijn op het schrijfproces. En misschien ook wel op het werk van wetenschappers als Van Hulle. ‘Ach, veel mensen printen nog steeds veel uit en maken daar correcties op of ze bewaren verschillende versies’, zegt Van Hulle relativerend. ‘Bovendien zijn er dankzij de computer nieuwe mogelijkheden om het schrijfproces te onderzoeken, bijvoorbeeld door een tekstverwerkingsprogramma te gebruiken dat alle wijzigingen in de tekst registreert en bewaart.’
Van Hulle is ook al een voorbeeld tegengekomen van een schrijver die zijn tekst inspreekt: de Amerikaan Richard Powers. De computer herkent zijn stem en typt het voor hem uit. Op de vraag wat de voordelen zijn van schrijven zonder handen, zei Powers:
Letters intikken met je vingers is een onnatuurlijke beweging. Tikken is een cognitieve hindernis die in je schrijfstijl kruipt. Zonder vingerbeweging, al sprekend schrijvend, kom ik veel dichter bij een natuurlijke gang van vertellen.
Schopenhauers ‘denken zonder pen en papier’ is bij Powers dus ‘vertellen zonder toetsenbord’ geworden.
| |
Hoe schrijven hedendaagse schrijvers?
Ook tegenwoordig zijn de schrijvers die hun werk in één keer uit hun pen krijgen in de minderheid. Fameus zijn de uitvoerige schema's en verschillende romanversies die A.F.Th. van der Heijden op de tafels van zijn werkkamer uitstalt. Zie hiervoor bijvoorbeeld www.nrcboeken.nl/files/heijden.html. En aan de totstandkoming van de jongste roman van Thomas Rosenboom, Zoete mond, is onlangs een tv-documentaire gewijd, waarin de schema's en plannen over elkaar heen buitelen.
Maar ook van het snelle schrijven zijn voorbeelden te zien op tv. Eén keer in de week zit Nico Dijkshoorn in het programma De wereld draait door, en dan schrijft hij een gedicht over wat er zich afspeelt - ter plekke en in één ruk.
|
|