| |
| |
| |
Prof. Janet van Hell meet de verandering in hersenactiviteit bij haar dochter Merel als die Engelse woorden en zinnen krijgt voorgeschoteld.
Foto: Bert Beelen Fotografie
| |
‘Tweetaligheid heeft de toekomst’
Prof. dr. Janet van Hell, ambassadeur van Engels op de basisschool
Jan Erik Grezel
Nederlandse kinderen moeten zo vroeg mogelijk Engelse les krijgen. Dat is de mening van Janet van Hell, expert op het terrein van taalontwikkeling. Onlangs kreeg ze een Amerikaanse miljoenensubsidie voor een internationaal onderzoek naar tweetaligheid. Een gesprek over taalexperimenten, het effect van een accent, en Engels op de basisschool.
‘Geef jonge kinderen een uurtje Engels per week, maar wel op een speelse manier: Engelse liedjes zingen, gymles in het Engels. Vroeg met een andere taal beginnen biedt alleen maar voordelen.’ Janet van Hell (45), hoogleraar taalontwikkeling en tweedetaalverwerving aan de Radboud Universiteit in Nijmegen, heeft deze boodschap de afgelopen tijd geregeld via radio en tv uitgedragen. In de Tweede Kamer leidde haar oproep zelfs tot vragen aan demissionair minister van Onderwijs Rouvoet. Hij zegde een onderzoek toe naar de wenselijkheid van een vroege start met het Engels.
Maar Van Hells ideeën lokken ook weerstand uit. Zij haast zich om bezorgde ouders en verbijsterde verdedigers van onze moedertaal gerust te stellen. ‘Engelse lessen gaan niet ten koste van de ontwikkeling van het Nederlands. Integendeel, uit onderzoek blijkt dat het leren van een vreemde taal naast de moedertaal gunstige effecten heeft op de werking van het kinderbrein. Zo kunnen tweetalige kinderen beter dan eentalige hun aandacht selectief richten op belangrijke informatie, en minder belangrijke informatie negeren.’
| |
■ Dominant
Sinds 1986 is het Engels een verplicht vak in groep 7 en 8 van de basisschool. Het niveau van dat onderwijs is zeer divers. Op sommige scholen hangt het er maar wat bij, op andere maken de leerkrachten er echt werk van. ‘Er is tot nu toe geen gedegen onderzoek gedaan naar dat onderwijs. Wat krijgen de kinderen voorgeschoteld? Vakken als rekenen en Nederlandse taal worden voortdurend doorgelicht. Bij het vak Engels is dat nog nooit gebeurd.’ En het onderzoek dat Rouvoet aankondigde? ‘Hij heeft mij niet gebeld.’
Van Hell geldt in Nederland en ver daarbuiten als autoriteit op haar vakgebied. In september sleepte zij een Amerikaanse subsidie van 2,8 miljoen dollar in de wacht voor een omvangrijke studie naar tweetaligheid. Samen met drie Amerikaanse collega's geeft zij leiding aan dit onderzoek, waarbij haar Nijmeegse medewerkers én een grote groep wetenschappers van drie continenten allerlei experimenten bij tweetaligen uitvoeren.
Wat verstaat zij onder tweetaligheid? ‘Wij noemen mensen tweetalig als ze geregeld gebruikmaken van meer dan één taal, zoals de meeste studenten hier aan de universiteit. Kinderen op de basisschool die Engels leren, noemen wij tweetalige leerders. We nemen het begrip ruim. Voordat we experimenten afnemen, laten we de proefpersonen testjes doen om hun capaciteiten en de mate van tweetaligheid te meten. Het komt overigens zelden voor dat mensen volmaakt tweetalig zijn. Voor vrijwel iedereen is één taal dominant.’
| |
■ Spons
Het Amerikaanse geld is onder andere bedoeld om de effecten van het leren van een tweede taal in kaart te brengen. Daar doet Van Hell al jaren onderzoek
| |
| |
naar. ‘We hebben bijvoorbeeld het niveau van het Engels van Nijmeegse studenten vergeleken met dat van kinderen uit een derde klas van een tweetalig vwo. In dat type onderwijs worden de vakken in het Nederlands én het Engels gegeven. De Engelse woordenschat van de jonge vwo'ers bleek gemiddeld genomen net zo groot als die van de studenten. Tel uit je winst.’
Het liefst laat Van Hell kinderen al in groep 1 en 2 van de basisschool kennismaken met de wereldtaal. ‘Ten eerste leren ze dan beter Engels. Het kinderbrein is een spons. Dat neemt heel gemakkelijk informatie op. Laten we daar gebruik van maken.’ Hetzelfde betoogde Sharon Unsworth op het congres van Onze Taal in november 2009 (zie Onze Taal van februari/maart dit jaar). Van Hell: ‘De uitspraak wordt vlekkeloos, als de docent tenminste (bijna) een “native speaker” is. Uitspraak is een kwestie van motoriek. Op jonge leeftijd is dat nog aan te leren. Ik heb met mijn gezin een tijd in Amerika gewoond. Mijn jongste dochter was destijds drie en sprak van tevoren nog geen Engels. Na een paar maanden hoorde zij feilloos het verschil tussen cattle (“rundvee”) en kettle (“ketel”). Als zij Engels spreekt, maakt zij ook dat subtiele verschil. Volwassen leerders lukt dat zelden.’
| |
■ Medicijn
Maar er is volgens Van Hell - opgeleid als cognitief psycholoog - nóg een argument voor Engels in groep 1 en 2. Door jong een tweede taal te leren, raken kinderen meer bedreven in allerlei ‘denktaken’. Tweetaligheid leidt tot een verbetering van de ‘cognitieve vaardigheden’ - de dingen die je met je verstand kunt doen, zoals onthouden en aandacht richten. Het meest opzienbarende resultaat van onderzoek naar het effect van tweetaligheid leverde Ellen Bialystok, grande dame van het vakgebied. ‘Zij heeft onder andere naar alzheimerpatiënten gekeken. De leeftijd waarop mensen die ziekte krijgen, ligt bij tweetaligen hoger dan bij eentaligen.’ Tweetaligheid als medicijn tegen dementie.
Het klinkt allemaal haast te mooi om waar te zijn. Als tweetaligheid zo'n gunstig effect heeft op het leervermogen, hoe komt het dan dat een grote groep tweetaligen in Nederland - de buitenlandse kinderen - een probleemgroep vormt in het onderwijs? ‘De basis moet wel goed zijn’, pareert Van Hell. ‘Daarmee bedoel ik de vaardigheid in de moedertaal. In veel gezinnen met laagopgeleide ouders, of die nu allochtoon of autochtoon zijn, blijft de moedertaalontwikkeling van de kinderen achter, omdat er niet voldoende taalaanbod is. Dan is de basis om op een vruchtbare manier een tweede taal te leren niet goed.’
‘Tegenstanders van mijn ideeën zetten mij vaak neer als die mevrouw die het Nederlands de nek om wil draaien. Niets is minder waar.’
| |
Wie is Janet van Hell?
Janet van Hell is sinds 2009 hoogleraar taalontwikkeling en tweedetaalverwerving aan de Radboud universiteit in Nijmegen. Daarnaast is zij gasthoogleraar aan de Pennsylvania State University. Ze heeft op haar 45ste al een zeer indrukwekkende staat van dienst. De afgelopen tijd is ze druk doende geweest om een Amerikaanse miljoenensubsidie binnen te krijgen voor een groot onderzoek naar tweetaligheid. ‘Als je weet hoe de hazen lopen, besef je dat je weinig kans maakt als enige “softe” wetenschapper tegenover concurrenten van harde bètawetenschappen. Maar het is gelukt!’ Tien universiteiten uit Amerika, Europa en China en wetenschappers van verschillende disciplines als taalkunde, psychologie en neurowetenschappen nemen deel aan het project.
Kernvraag in het onderzoek is hoe taal in het brein georganiseerd is, vooral bij mensen die meerdere talen beheersen. ‘We weten bijvoorbeeld al dat het vele voordelen biedt om kinderen zo jong mogelijk met verschillende talen in aanraking te brengen, maar we willen dit nog preciezer in kaart brengen. Ik pleit ervoor om Nederlandse kinderen op de basisschool veel eerder dan in groep 7 Engelse les te geven. Ik ben geen politicus, geen leerkracht, geen schoolbestuurder. Maar als wetenschapper zeg ik: willen we serieus werk maken van onze internationale positie als handelsnatie, dan moeten we inzetten op een vroeg aanbod van Engels. Begrijp me goed: ik vind het Nederlands een prachtige taal. Tegenstanders van mijn ideeën zetten mij vaak neer als die mevrouw die het Nederlands de nek om wil draaien. Niets is minder waar.’
| |
■ Hersenen
Van Hell en haar buitenlandse collega's willen via het onderzoek naar tweetaligheid ook een beter beeld krijgen van de werking en de structuur van onze hersenen. ‘Tot voor kort dachten we dat taal, waarneming, motoriek en dergelijke onafhankelijk van elkaar georganiseerd waren in ons hoofd. We komen er nu achter dat er veel meer samenhang is tussen al die functies. En ken je meerdere talen, dan blijken die bij het gebruik van één daarvan allemaal actief. Dus als wij nu Engels zouden spreken, is ons Nederlands “geactiveerd” en andersom. Toch zijn we prima in staat om die systemen te scheiden en niet Engels en Nederlands door elkaar te gooien. Maar we kunnen ook heel gemakkelijk overschakelen op de andere taal. Daar liggen allerlei mechanismen aan ten grondslag die we willen begrijpen en beschrijven.’
Daarvoor wordt bijvoorbeeld de snelheid gemeten waarmee mensen reageren als ze een woord zien of horen. Een andere aanpak is het meten van hersenactiviteit. ‘Onze vragen zijn al eeuwenoud, maar de huidige techniek stelt ons in staat nieuwe feiten naar boven te krijgen. Bovendien gaat dat meten in praktisch opzicht steeds beter. Een paar jaar geleden was het nog een heel gepruts om die elektroden op het hoofd van proefpersonen te plakken. Je was al gauw een uur bezig. Zo lang kunnen kinderen niet stilzitten. Nu gaat het snel en simpel. Kinderen vinden het ook leuk en spannend.’ (Zie het kader op de volgende bladzijde.)
‘Met deze techniek hebben we fascinerende resultaten bereikt. Zo hebben we aangetoond dat een ouderwetse pen-en-papiertest niet altijd laat zien wat mensen weten. We deden een experiment met Nederlandse kinderen die Engels leren. Ze waren in de lessen onder andere bezig met constructies als “The cat is eating a fish.” Dat is een lastige vorm omdat in het Nederlands “De kat is aan het eten” grammaticaal heel anders is opgebouwd. Bij een schriftelijke test in de klas kregen kinderen correcte en incorrecte constructies aangeboden, bijvoorbeeld “The cat is eat a fish.” Op die test scoorden de kinderen
| |
| |
“op kansniveau” - dat krijg je ook als je het blind of willekeurig invult. Dan kan de leerkracht de conclusie trekken dat zo'n vorm nog te moeilijk is en dat hij of zij die pas veel later moet aanbieden. Bij het meten van de hersenactiviteit ontdekten we dat de kinderen wel degelijk in de gaten hebben dat er iets niet klopt bij de foute vorm. Het heeft dus wél zin om door te gaan met het aanbieden van die constructie. Zo helpt ons onderzoek om een zinvolle inhoud voor het onderwijs te bepalen.’
Illustratie: Hein de Kort
| |
■ Status
‘Een ander aspect van tweetaligheid waar wij veel onderzoek naar doen, is het overschakelen op een andere code of een andere taal. Mensen passen vaak onbewust hun taalgebruik aan de gesprekspartner aan. In een experiment lieten we in een introductie een Nederlandse studente die goed een Amerikaans accent kon imiteren, met andere studenten praten. In één onderzoekssituatie sprak zij Nederlands met een Amerikaans accent, in een andere situatie normaal Nederlands. Daarna lieten we de personen die met haar gesproken hadden, een filmpje zien. De inhoud daarvan moesten de proefpersonen kort navertellen. Wat hoor je dan? De mensen die met een Amerikaans accent zijn aangesproken, gebruiken in hun Nederlandse samenvatting van de filminhoud meer Engelse woorden dan degenen die in accentloos Nederlands zijn aangesproken. Dit laat zien dat de tweede taal blijkbaar blijft doorwerken, ook al spreek je je moedertaal. In een ander experiment hebben we in de introductie gewerkt met bijvoorbeeld supermarktnamen. Als dat Albert Heijn is, verloopt het overschakelen naar het Engels net iets moeizamer dan wanneer het Walmart is - een Amerikaanse supermarktketen.’
‘Het aanpassen aan je gesprekspartner gebeurt niet alleen op het gebied van accent en vocabulaire, maar ook bij grammaticale constructies. Als de ander veel passieve zinnen gebruikt, ga jij dat ook doen.’ Hangt die aanpassing niet sterk af van de status van je gesprekspartner? ‘Natuurlijk spelen er allerlei sociale en psychologische factoren mee. Accent ligt gevoelig - dat zal men niet altijd overnemen. Een zware tongval bijvoorbeeld kan jou markeren als “maatschappelijk niet geslaagd”. Anderzijds kan een accent je status verhogen. In de internationale academische wereld is volgens sommigen een Nederlands accent bij het spreken van het Engels een voordeel. Dat komt doordat het op het accent lijkt waarmee Duitsers Engels spreken. Die hebben de naam gedegen wetenschappers te zijn.’
| |
■ Tandenborstel
Van Hell bestudeert naast ‘gewone’ tweetaligen ook bijzondere gevallen, zoals mensen die het Nederlands én een gebarentaal beheersen. ‘In een experiment krijgen zij allerlei woordparen te lezen waarvan ze snel moeten aangeven of die sterk van elkaar verschillen of niet. Bijvoorbeeld tandenborstel en moeder, tandenborstel en tak, tandenborstel en tandpasta. Je zou verwachten dat ze alleen bij dat laatste paar zeggen dat er een overeenkomst is. Toch “zien” ze bij het lezen van de woorden tandenborstel en moeder een overeenkomst, blijkens de vertraagde reactietijd. Hoe kan dat? In de Nederlandse gebarentaal zijn deze woorden als volgt...’ Van Hell maakt twee keer een bijna identieke tandenpoetsbeweging. ‘De truc van het onderzoek is dat de woorden moeder en tandenborstel in gebarentaal bijna hetzelfde zijn. Kennelijk speelt bij het lezen de gebarentaal mee.’
Ook mensen die op zo'n manier via twee zintuigen tweetalig zijn, krijgen aandacht in het geplande onderzoek. ‘Wat ik graag wil benadrukken: we werken samen met wetenschappers uit andere werelddelen en krijgen daardoor proefpersonen met verschillende moedertalen en zelfs een ander schrift. Er doen academici aan mee van allerlei disciplines, maar ook mensen die in verschillende fasen van hun wetenschappelijke carrière zitten. Zo zorgen we voor continuïteit in het vakgebied. Tweetaligheid heeft op allerlei vlakken de toekomst. Zelfs in Amerika, waar beleidsmakers vaak eentalig georiënteerd zijn, begint dit besef door te dringen. Obama heeft in een van zijn verkiezingstoespraken nota bene benadrukt hoe belangrijk het is om meerdere talen te spreken.’
| |
Een superleuke lab-bus
Met een speciaal ingerichte bus trekt Janet van Hell met haar medewerkers door het land om kinderen op school te testen. In de bus doen zij elektrofysiologisch onderzoek. Eerst krijgen kinderen een soort badmuts met draadjes op hun hoofd. Dat is een kap met elektroden die de hersenactiviteit meten. Tijdens het experiment laten de onderzoekers de kinderen allerlei woorden en zinnetjes horen of zien waar ze in de Engelse les mee bezig zijn geweest. De elektroden meten veranderingen in hersenactiviteit die samengaat met het verwerken en begrijpen van de woorden en zinnen. ‘Kinderen vinden het superleuk. Als aandenken geven we ze een foto mee, waarop ze met die flikkerende lichtjes staan, een soort kerstkaart. Het brengt ook de wetenschap bij de kinderen en niet andersom. We vertellen in de klas over ons werk. Zo wordt wetenschap heel concreet.’
|
|