■ De hutten der armen
De oproep van Baas werd inderdaad door allerlei kranten en tijdschriften overgenomen. Een krappe maand later, op 4 oktober 1916, werd in Amsterdam de eerste bijeenkomst gehouden. Baas was niet ontevreden over de opkomst: 26 mannen en 3 vrouwen. ‘De leider der vergadering’, zo meldde Het Centrum enige tijd later, ‘wees er in zijn openingswoord op, dat in onzen tijd zoowel in de salons der rijken als in de hutten der armen, Gods naam op de meest ergerlijke wijze wordt misbruikt.’ Het belangrijkste discussiepunt was die avond wie er lid van de bond mocht worden. Iedereen die vloeken onbeschaafd vond of, zoals de bondshistoricus Hans Werkman het later zou formuleren, ‘alleen zij die beleden dat vloeken zonde is, omdat het ingaat tegen het derde gebod van Gods heilige wet?’
Men koos voor de laatste groep. Tot welke ‘kerkelijke belijdenis’ men behoorde, deed er verder niet toe.
Het zou nog een jaar duren voordat de statuten van de bond officieel werden aangenomen, maar op 17 september 1917 was het zover. Als grondslag werd Gods woord aangenomen. Ieder misbruik van Gods heilige Naam - gedachteloos, opzettelijk spottend of godslasterlijk - werd door de bond gezien als een overtreding van ‘Gods heilige wet’.
Jan Baas, die een jaar lang door het hele land lezingen had gegeven, kon bij de oprichtingsvergadering melden dat de kersverse bond duizend leden telde. Een jaar later waren dat er al drieduizend. Op aandrang van Abraham Kuyper kreeg de bond officieel een langere naam, namelijk: ‘Nationale Bond tegen het schenden door het vloeken van Gods heiligen Naam’. In de praktijk is altijd de korte versie gebruikt: ‘Bond tegen het vloeken’.