■ Verwarring
Was de zomertijd indertijd een nieuw idee? Nee, maar ook niet zo oud, want het eerste serieuze voorstel om de zomertijd in te voeren was pas in 1907 gedaan door William Willet. Deze Brit had een pamflet uitgegeven getiteld Waste of Daylight (‘Verspilling van daglicht’), dat begint met de woorden: ‘Iedereen waardeert de lange lichte avonden.’
Hoewel Willet veel steun kreeg voor zijn idee, voerde Engeland de zomertijd pas op 21 mei 1916 in, als derde land in Europa, na Duitsland en Nederland. Inmiddels passen wereldwijd ongeveer zeventig landen tweemaal per jaar de klok aan.
De zomertijd is bij ons niet één keer, maar twee keer ingevoerd: hij was van kracht tussen 1916 en 1945 en vervolgens weer vanaf 1977. Hoewel de zomertijd nu alweer ruim dertig jaar wordt toegepast, zorgt hij nog steeds voor verwarring. Dat was de eerste keer niet anders. ‘Die “zomertijd”, waarmee we nu Maandag beginnen’, schreef de Leeuwarder Courant op 29 april 1916, ‘blijkt voor velen nog een ondoorgrondelijk mysterie te zijn. Schrikbeelden van de ingewikkeldste tijdsverwarringen haalt men zich voor den geest.’
In de betekenis ‘tijd dat het zomer is, het warme seizoen’ is zomertijd natuurlijk al veel langer in gebruik - sinds de zestiende eeuw om precies te zijn. Ook het woord wintertijd is al heel oud, getuige een dichtregel van Constantijn Huygens uit 1657: ‘Men siet geen Vyer [= vuur] of het verblijdt, / In Somer en in Winter-tijd.’ In de betekenis ‘tijdregeling waarbij de klok gedurende de winter gelijkloopt met de middelbare zonnetijd’ (aldus de definitie in de grote Van Dale) is dit woord overigens een zogenoemd retroniem: een aanduiding voor iets wat eerst lange tijd gewoon was maar door de opkomst van iets anders bijzonder is geworden. Vergelijk een woord als scharrelvlees voor wat vroeger, voor de komst van de bioindustrie, gewoon ‘vlees’ heette.