Struikelblokken in het Nederlands [4]
Scheidbare werkwoorden
Jan Erik Grezel
Het geniepige woordje er, de warrige woordvolgorde: volwassen buitenlanders die onze taal leren, worstelen met typische eigenaardigheden van het Nederlands. Op gezette tijden belicht Jan Erik Grezel zo'n struikelblok.
‘A vercamp was doof. Hij ging schilderen om zijn probleem te oplossen’, zegt Fabio in een staccato dat typerend is voor Italianen. Hij houdt een voordracht over de zeventiende-eeuwse Nederlandse schilder Hendrick Avercamp, de meester van het wintertafereel. ‘Hij maakte ook grapjes op zijn schilderijen. Misschien opmerken jullie deze man’, en hij wijst een wildplasser aan op Winterlandschap met ijsvermaak (1608). Niemand van zijn toehoorders, een klasje van halfgevorderden in het Nederlands, zullen de kleine foutjes in de woordvolgorde opvallen, maar de docent komt na de presentatie toch even terug op de werkwoorden oplossen en opmerken.
Fabio spreekt behoorlijk Nederlands, maar een perfecte zin produceren met een woord als oplossen is nog te hoog gegrepen. Oplossen behoort tot de categorie ‘scheidbare werkwoorden’. Daarvan heeft het Nederlands er talloze, waaronder zeer vaak voorkomende, zoals aankomen, meenemen en uitslapen. Buitenlanders die Nederlands leren, krijgen deze werkwoorden zelden goed onder de knie. De betekenis is niet het probleem. Het zit 'm in het voorvoegsel (of partikel), zoals aan-, mee- of uit-, dat nerveus heen en weer lijkt te springen in Nederlandse zinnen. Kijkt u maar eens naar de volgende voorbeelden van een scheidbaar werkwoord dat voor cursisten niet onbelangrijk is:
- | We spreken de woorden anders uit. |
- | Hoe moeten we dit uitspreken? |
- | Dat had ze beter uit moeten spreken / moeten uitspreken. |
- | Heb ik het goed uitgesproken? |
- | Spreek dit anders uit. |
- | Verschrikkelijk is lastig om uit te spreken. |
Een huzarenstukje om dit te leren, maar niet onmogelijk. Als een cursist deze constructies dan toch zo'n beetje beheerst, is hij nog lang niet klaar. De voorbeeldzinnen hierboven zijn allemaal hoofdzinnen. De complexiteit rond het scheidbare werkwoord wordt pas duizelingwekkend als er naast hoofdzinnen ook bijzinnen in het spel zijn - onontkoombaar in normaal taalgebruik. Bijvoorbeeld:
- | Ik denk dat we dit zo uitspreken. |
- | Ze weet niet hoe ze dat moet uitspreken / uit moet spreken. |
- | Kunt u mij zeggen of ik dit correct heb uitgesproken / uit heb gesproken? |
- | Hij vindt dat hij het goed probeert uit te spreken / uit probeert te spreken. |
De wetmatigheden die de plaats van uit in de zin bepalen, zijn ingewikkeld. De historische achtergrond daarvan laten we hier buiten beschouwing. Het vereist wiskundige precisie om de regels goed toe te passen - tenminste als het Nederlands je niet met de paplepel is ingegoten. Bij het spreken ontbreekt de tijd voor die nauwkeurigheid.