Tilburgse jongeren spreken ‘tussentaal’
Tilburgse jongeren spreken geen dialect, geen Nederlands, maar iets ertussenin. Dat stelde Jos Swanenberg in zijn inaugurele rede als bijzonder hoogleraar Diversiteit in taal en cultuur in Brabant, aan de Universiteit van Tilburg. ‘Deze jongeren spreken een taal die dicht tegen het Nederlands aan zit, maar door allerlei facetten hoor je dat ze uit Tilburg komen’, aldus Swanenberg. Dat zit 'm bijvoorbeeld in Tilburgse woorden als zat (‘genoeg’) of bekant (‘bijna’), maar ook in de zinsbouw. ‘In Tilburg wordt het woordje zich vaak weggelaten. Je kunt zeggen: “Hij schaamt z'n eigen” of “Hij heeft z'n boek niet bij.” Dit soort kenmerken zijn terug te voeren op het dialect.’
Blijkbaar hebben ook jonge generaties taalgebruikers nog steeds de behoefte om te laten horen waar ze vandaan komen. Swanenberg: ‘Die Brabantse jongeren gebruiken bepaalde dialectwoorden om hun identiteit te markeren. En het gekke is dat dat niet altijd Brabantse woorden zijn, maar soms ook Limburgse leenwoorden. Want dat zijn voor veel jongeren “vette dialectwoorden”.’
In elk geval ziet Swanenberg de Tilburgse ‘tussentaal’ als voorbeeld van wat hij ‘glokalisering’ noemt: door de globaliserende samenleving krijgen mensen meer aandacht voor (de taal uit) de eigen omgeving.
Nieuwbakken hoogleraar Jos Swanenberg.
Foto: Petra Bakker