| |
Reacties
Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie indien mogelijk per e-mail naar: redactie@onzetaal.nl, of anders naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen:
• | Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). |
• | Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. |
• | Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. |
• | Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. |
| |
Middenstandsrijm [1]: Alberdingk Thijm
Arie Zevenhuijzen - 't Harde
Ed Schilders biedt in zijn artikel ‘Piet Patat bakt de concurrentie plat’ (Onze Taal oktober) een staalkaart van de rijmen en verzen waarmee de Nederlandse middenstand zichzelf zoal aanprijst. Hij citeert ook een gedichtje dat in de restauratie van het centraal station van Amsterdam hing/hangt.
Wordt 't edel nat gebrouwen
Die 't recht met maten drinkt
En zal het nooit berouwen
Het is jammer dat de naam van de auteur er niet bij vermeld is. Dat was namelijk de grote dichter Joseph Alberdingk Thijm (1820-1889), om de drommel geen middenstandsdichter, maar een van de belangrijkste figuren uit het culturele leven van de tweede helft van de negentiende eeuw: koopman, autodidact, dichter, hoogleraar, en vader van Lodewijk van Deyssel. En ook een fervent voorvechter van de culturele emancipatie van de katholieken. Hij inspireerde zijn vriend en zwager Pierre Cuypers tot de (gotische) architectuur van het Amsterdamse Rijksmuseum (waarvoor hij ook enige gedichten schreef). Cuypers bouwde ook het centraal station en vroeg Alberdingk Thijm toen om een paar passende rijmen.
J.A. Alberdingk Thijm schreef een gedicht voor het centraal station in Amsterdam.
© Rijksmuseum Amsterdam
| |
Middenstandsrijm [2]: Langezaal in Leiden
Jan Gerritsen - Ochten
In het oktobernummer schrijft Ed Schilders over middenstandspoëzie. Zijn artikel deed me terugdenken aan de winkel van de firma Langezaal, die zich tegenover mijn lagere school op de Aalmarkt in Leiden bevond. Men verkocht er allerhande spullen voor baby's en kleine kinderen. De leus van deze winkel was ‘Moeders Ideaal, een Kinderwagen van Langezaal’ (ja, met hoofdletters). Het was toen (net na de Tweede Wereldoorlog) de grap om het woorddeel -erwagen weg te laten.
| |
Middenstandsrijm [3]: Piet Vonk
Niels H. Veldhuijzen - Zutphen
Naar aanleiding van Ed Schilders' artikel over middenstandsrijm het volgende: elke echte Delvenees is opgegroeid met het gedicht ‘Ga niet van honk / Zonder rijwiel van Piet Vonk’, dat in Delft op de Vol- | |
| |
dersgracht te lezen was. Het zal u niet verbazen dat er nu staat: ‘Ga niet van huis / Zonder fiets van Piet Vonk’.
| |
Middenstandsrijm [4]: Teekens
Jac Aarts - Arnhem
In het oktobernummer las ik Ed Schilders' artikel over middenstandsrijmen, dat gebaseerd is op zijn omvangrijke verzameling middenstandspoëzie (zie www.cubra.nl). Aan die verzameling hebben veel mensen bijgedragen. In de selectie die Schilders daaruit samenstelde voor het artikel in Onze Taal is ook een kleine bijdrage van mij opgenomen over slagerij Teekens, zoals ik die in mijn jonge jaren aantrof tijdens onze jaarlijkse vakanties in Katwijk aan Zee: ‘Tast toe. 't Is van Teekens’, die ook in het artikel genoemd wordt. Jammer genoeg is er daarbij een foutje ingeslopen: er staat ‘'t Is van Teefkes’. Maar met teefkes (‘teefjes’) had slager Teekens niets te maken.
| |
Middenstandsrijm [5]: Bob van Daalen
Peter Kraft - Leeuwarden
Met heel veel plezier las ik het humorvolle artikel van Ed Schilders over middenstandspoëzie (Onze Taal oktober). Hij schrijft: ‘En als deze dichtregels al aan het papier worden toevertrouwd, dan is dat het papier van frietzakken, placemats en (vroeger) suikerzakjes.’ Dat mag zo zijn, maar er is een uitzondering: de onvolprezen Bob van Daalen uit Leeuwarden. Bob runt al meer dan 27 jaar een doe-het-zelfwinkel met als motto ‘Hout van Bob is top’. Maar daar blijft het niet bij, want Bob prijst al zijn materialen in de winkel aan door middel van rijm. Nu is het niet moeilijk om op Bob te rijmen, maar desalniettemin zijn het in de loop der jaren zó veel gedichten geworden dat ze op een gegeven moment onder de titel Verzamelde gedichten in boekvorm zijn verschenen (bij Perio te Leeuwarden). Zonder verdere inleiding begint het boek op bladzijde 8 direct met ‘Dat is pech. Bob is met vakantie weg’, en het volgende vers luidt ‘Wacht nog 7 dagen, dan gaat Bob weer op maat zagen.’ En dan volgen nog 236 bladzijden met poëtische juweeltjes.
| |
Middenstandsrijm [6]: Peters en Joosten
J.M. van der Most - Hillegom
Het aardige artikel van Ed Schilders over poëzie van de middenstand (Onze Taal oktober) riep een herinnering bij me op die ik u niet wil onthouden. In mijn jeugdjaren woonde ik in Veghel, dat toen twee schildersbedrijven rijk was. De ene zaak werd gedreven door Peters, de andere door Joosten. Peters adverteerde in elke aflevering van het streekblad met de slagzin:
Joosten vond zichzelf als dichter kennelijk minstens zo geslaagd; hij liet een eigen advertentie plaatsen onder die van Peters, zodat er het volgende kwam te staan:
| |
Middenstandsrijm [7]: overige
Redactie Onze Taal
Behalve de bovenstaande reacties ontvingen we nog meer aanvullingen op het artikel van Ed Schilders over middenstandsrijm. Hieronder een greep daaruit.
- | Her en Der koopt in en ver
(tweedehandsspullenwinkel Her en Der) |
- | Socrates zei: / Die hogere dingen, daar kan ik niet bij. / Ons lijkt die bewering wellicht wat te snel: / Wat Socrates niet kon, kan Kukler vast wel.
(ladderverhuurbedrijf Kukler te Leiden, lang geleden) |
- | Iedere cliënt / Is onze vriend
(slagerij) |
- | Doe het beter, eet vis van Peter
(vishandel in Culemborg) |
- | Koopt onze zagen, want we zagen nooit zagen zagen zoals we onze zagen zagen zagen
(ijzerhandel) |
- | Bij groen een auto / bij rood een foto
(politiemededeling bij stoplicht) |
- | Wat Kan kan, kan Kan alleen
(juwelier en goudsmid Kan in Amsterdam; ook bekend als loftuiting voor cabaretier Wim Kan) |
- | Wat knort mijn maagje, ik wil een verse zak patat van Bram Ladage
(radioreclame snackbar) |
- | Vis van Hoek smaakt als koek
(viswinkel in Rotterdam) |
- | Voor polyether fijn / Naar het Rijswijkseplein
(winkel in schuimrubber, Den Haag) |
Met dank aan de inzenders: Roelof de Waard, Bjarne Kristensen, Bert van der Haar, M. Dirksen, Leen Plug, Leonard van Rhijn, Gerard Hogema, Monica Hallegraeff, Frans Schreuder en Cor Nelisse.
| |
Ondanks dat
Bonella van Beusekom - Barneveld
In de septemberaflevering van de rubriek ‘Vraag en antwoord’ stelt de Taaladviesdienst dat er vrijwel geen verschil in betekenis is tussen ondanks dat en hoewel. Dat mag zo zijn, maar ik vind ondanks dat een stotterend en haperend begin van een zin. Het zal me een worst wezen of Potgieter ondanks dat ook gebruikte; negentiendeeeuwse schrijvers bedienden zich immers van wel meer eigenaardige woorden. Waar het om gaat is: het blijft een gedrocht. Je kunt dit lelijke ondanks dat ook eenvoudig vermijden door hoewel te gebruiken, en als je het wat sterker wilt aanzetten kies je voor ook al of zelfs al. Om bij het aangehaalde voorbeeld over de tennisser Nadal te blijven: ‘Ook al hoorde het niet zo, Nadal gaf de hertogin een zoen.’
| |
Sollicitatiebrieven op bestelling
Drs. Annet Kooijmans - Kmcommunicatie, Groesbeek
Frank Jansen betoogt in zijn artikel ‘Alleen nog een handtekening’ (Onze Taal september) dat sollicitanten hun sollicitatiebrief zelf moeten schrijven, en die niet door een tekstbureau mogen laten opstellen. Hij gaat zelfs zó ver dat hij bureaus die ‘sollicitatiebrieven op maat’ aanbieden, strafbaar wil stellen. Strafbaar wegens uitlokking.
Een vreemd standpunt, want het houdt in dat iedereen die iets wil promoten dat zélf moet doen. Meneer Verkade moet zelf zijn koekjes aan de man brengen, en de ambtenaar zelf zijn of haar beleidsnota. Wie een tekstbureau in de arm neemt, is een bedrieger. Maar zo is het natuurlijk niet.
Een sollicitatiebrief is een manier om te laten merken dat je graag in aanmerking wilt komen voor een gesprek. Je vertelt in je brief dat je interesse hebt in de desbetreffende functie, waarom dat zo is en wat je te bieden hebt. Tot slot vertel je dat je graag eens een praatje komt maken. Je schrijft dit alles in een korte, redelijk gestructureerde brief, zonder taal- en stijlfouten, en voegt daar je cv bij. Niet iedereen kan zo'n brief schrijven en gelukkig zijn er dan taalbureaus die je daarbij graag een handje helpen.
Vervolgens wordt de brief gelezen. Iedere personeelsfunctionaris doet dat in een paar seconden. Brieven met fouten worden direct aan de kant gelegd. Brieven zonder fouten mogen door en worden meteen beoordeeld op het bijgevoegde cv. Als alles naar wens is, volgt de uitnodiging voor een eerste gesprek, en eventueel een
| |
| |
tweede gesprek. Met een beetje pech, of geluk, volgt er een psychologische test. (Waar je je overigens ook heel goed op kunt voorbereiden. Mag dat dan ook niet?) Wanneer de sollicitant dan uiteindelijk wordt aangenomen en aan het werk gaat, zou iemand zich die geweldige sollicitatiebrief dan nog herinneren? Cv, gesprekken en testen... daar gaat het om.
Ik ben eigenaar van zo'n zogenaamd ‘uitlokkend taalbureau’. Wij blijven dicht bij de sollicitant, laten de sollicitant zelf een voorzetje maken, kijken ook heel goed naar het cv en desgewenst oefenen we het sollicitatiegesprek. Wat is er mis met iemand die zó graag een baan wil dat hij of zij zich al deze moeite getroost? Helemaal niets, zou ik zeggen, en direct aannemen, deze gedreven kandidaat.
| |
‘Mijn ING’ [1]: mijn heel verklaarbaar
Walter Coyen - Amersfoort
In het oktobernummer stond in de rubriek ‘Taalergernissen’ een inzending over de tegenwoordig populaire aanduidingen als ‘Mijn INC’ en ‘Mijn Ziggo’. Jo Geval vindt die aanduidingen irritant, omdat bedrijven zoals INC en Ziggo niet je eigendom zijn. Dat mag dan zo zijn, maar dergelijke benamingen zijn in de internetwereld al vele jaren een ingeburgerd fenomeen; bedrijven bakenen er het gedeelte van een website mee af waar de klant zijn persoonlijke (afgeschermde) gegevens kan beheren. Juist vanwege dat persoonlijke gehalte van de informatie, die alleen voor míj́ zichtbaar is, vind ik dat mijn niet vreemd of ergerlijk. Het is juist een heel compacte term, uiterst herkenbaar voor bezoekers en daarmee heel praktisch en zinvol. Korte, heldere labels zijn van groot belang voor de navigatie op websites; bezoekers moeten de gehanteerde begrippen zonder moeite kunnen begrijpen. Dat is intussen het geval met mijn. Korter en herkenbaarder kun je dit persoonlijke deel van een site volgens mij niet aangeven. Het gebruik lijkt te zijn overgewaaid uit de Verenigde Staten, waar men al heel lang my gebruikt, bijvoorbeeld bij My MSN, My Yahoo! en My IBM.
| |
‘Mijn ING’ [2]: Mijnmayonaise?
Erwin Wijman - Monnickendam
‘Mijn ING’, ‘Mijn Ziggo’, het klinkt inderdaad even bedrieglijk persoonlijk als idioot. Ik ben het dus helemaal eens met Jo Geval uit Hoorn, die in de rubriek ‘Taalergernissen’ van het oktobernummer klaagt over dat ge-‘mijn’. Je hebt ook nog Mijn overheid, Mijn apotheek, Mijn KNVB, Mijn Gelderland, Mijnsoskinderdorp. nl en Mijnwatjeallemaalnietmeerhebt.
Na ‘Mijn ING’ en ‘Mijn Ziggo’ nu ook ‘Mijn mayonaise’.
Foto: Erwin Wijman
Maar die ‘mijn puntjepuntjepuntje’-trend kan ook nog eens heel vreemd en onsmakelijk uitpakken, merkte ik laatst in mijn Deen (de plaatselijke supermarkt). In het schap met aanbiedingen stonden potjes ‘Mijn mayonaise’. Mijn mayonaise komt uit de serie ‘Mijn saus’, die op de markt wordt gebracht door SupperFood in Woudenberg. Ze hebben ook Mijn knoflooksaus, Mijn barbecuesaus en Mijn cocktailsaus. Ik kocht een pot Mijn mayonaise en zag die avond in mijn avondkrant, NRC Handelsblad, de kop ‘Mijnreus raakt steeds verder in verval’ boven een artikel over mijnbouw in Zuid-Afrika. De volgende ochtend las ik over het gloednieuwe en duurzame CBS-gebouw in Heerlen, dat wordt verwarmd en gekoeld met mijnwater.
Dat ‘Mijn mayonaise’ klonk ineens niet meer zo lekker. Het klinkt naar ‘mijnmayonaise’, naar ‘mijnwerker’ en ‘mijnwater’. En naar ‘mijnongeluk’, zo'n mijnongeluk als in de Chinese provincie Hunan op 8 oktober jl., waar zeker 26 mijnwerkers om het leven kwamen en er 5 gewond raakten.
| |
Ministerie Nederlands in Utrecht
Herman Giesbers - Gennep
Het artikel ‘Zeg het in jip-en-janneketaal’ in het septembernummer van Onze Taal is geschreven door twee medewerkers van het Departement Nederlands van de Universiteit Utrecht. Het was mij helemaal ontgaan dat de Balkenende administratie een departement voor het Nederlands had ingesteld - en nog wel in de stad van Utrecht - maar dat zal wel komen omdat ik op het land woon. En is de secretaris van Onderwijs, Plasterk, daar verantwoordelijk of komt er een eigen secretaris? Wat is meer: zo'n eigen departement is zeker een assurantie voor de kwaliteit van onze moedertong educatie en dat is wel nodig in deze tijd, in welke de influentie van het Engels zo groot is. Elke weg, dat is mijn convictie.
| |
Wasmachine (m/v)
Bob Molenaar - Den Haag
Soms wordt het correcte gebruik van een vrouwelijk verwijswoord als vreemd ervaren, zo schrijft de Taaladviesdienst in de oktoberaflevering van de rubriek ‘Vraag en antwoord’. Dit dilemma ken ik als eindredacteur maar al te goed. Ik ben heus niet zo iemand die kiest voor de term timmermens als sekseneutrale omschrijving van een timmerman, maar het gaat me te ver om bij vrouwelijke zelfstandige naamwoorden een mannelijke verwijzing te gebruiken. In een zin als ‘Hilde liep naar de wasmachine en zette hem aan’ zou ik dan eerder kiezen voor het verwijswoord die: ‘Hilde liep naar de wasmachine en zette die aan.’
| |
Nederlands in Roemenië in 1989
Runa Hellinga - Boedapest
Arjen van Veelen schetst in zijn artikel ‘Nederlands wereldwijd’ (Onze Taal oktober) een beeld van de internationale neerlandistiek. Hierin komen de in het buitenland werkzame docenten Nederlands en hun studenten aan het woord. Het artikel riep de volgende herinnering bij me op.
In december 1989, enkele dagen na de val van de Roemeense dictator Ceausescu, bezocht ik als journalist met twee Nederlandse collega's het gebouw van de schrijversbond in Boekarest. De deur werd opengedaan dooreen man van een jaar of 25, die ons vervolgens voorging op de trap. Toen hij ons onderling hoorde praten, draaide hij zich om en zei, in een wat archaisch klinkend Nederlands: ‘Maar u spreekt Nederlands!’ Hij heette Sorin en bleek een van een handvol studenten Nederlands in Boekarest te zijn. Hij had nog nooit iemand Nederlands horen spreken, en wat meer is: zijn professor aan de universiteit had de uitspraak van het Nederlands ook bij elkaar gedokterd uit boeken. In een land dat volkomen van de buitenwereld afgesloten werd gehouden, was een werk van Louis Couperus het modernste boek dat de Nederlandse bibliotheek op de plank had staan. Het was vermoedelijk de enige plek in de wereld waar het Nederlands van Couperus nog een levende taal was.
|
|