Iktionaire
Icoon
Iedereen kent de gewaarwording: in een alledaagse conversatie valt bij herhaling een begrip dat je niet kent. Niemand vraagt om het uit te leggen, niemand biedt het aan. Kennelijk is er niets bijzonders aan het woord. Je zult het moeten vragen, of, als je dat niet durft, thuis opzoeken. Ik had het ooit, eind jaren tachtig, met het woord paradigma. Ineens had iedereen het over ‘paradigma's’. De gesprekken waren misschien niet volkomen alledaags, maar toch wel zodanig dat ik meende ze te moeten kunnen volgen. Als je paradigma opzoekt, vind je drie betekenissen: een wetenschapsfilosofische, een taalkundige en, de jongste, een informatietechnologische. Ik herinner me dat het vaak mensen uit de ICT waren die ‘paradigma’ zeiden. Alleen niet als vakjargon, maar in de ruimere, wetenschapsfilosofische betekenis. Via hun vak ontdekten ze een begrip dat je ook daarbuiten kon gebruiken. Spraken ze daarvoor van ‘denkmodel’ of ‘wereldbeeld’, of zelfs ‘mentaliteit’, nu wisten ze dat je dat ook een ‘paradigma’ kunt noemen.
Paradigma werd vooral bekend door wetenschapshistoricus Thomas Kuhn, die in 1962 beschreef hoe wetenschappelijke modellen elkaar opvolgen, hoe de newtoniaanse fysica werd verdrongen door de kwantummechanica, bijvoorbeeld. Een ‘paradigm shift’ noemde hij dat, een paradigmaverschuiving.
De digitale revolutie kun je ook een paradigmaverschuiving noemen, vandaar wellicht de affiniteit van ICT'ers met het begrip. Het klinkt natuurlijk ook goed, paradigma - het perfecte accessoire voor wie een geavanceerde indruk wil maken.
In ongeveer diezelfde periode, de late jaren tachtig, raakte nog een ander woord in zwang. Door de dood van Michael Jackson moest ik eraan denken. Michael Jackson was een ‘icoon’. Icoon, icon, er was geen necrologie waarin het woord niet viel. Kort daarop overleed Walter Cronkite, en ook die werd allerwegen herdacht als ‘icoon’.
Icoon, sinds wanneer zeggen we dat over beroemdheden? John F. Kennedy is een ‘icoon’, maar hoe noemden we hem destijds? Een wereldster? Een historische figuur? Een groot man? Een legende? Johan Cruijff is een ‘icoon’, geen twijfel aan, maar pas sinds een tijdje. Voor die tijd was hij minstens zo beroemd, maar geen icoon. Mart Smeets roept elke etappewinnaar van de Tour de France uit tot ‘icoon’, maar goed, dat is Mart Smeets, die praat met zijn vinger op de weegschaal.
Film bracht de ster, bracht televisie de icoon? Prinses Diana is een ‘icoon’, ik meen zelfs al bij leven. Maar haar schoonmoeder, Elizabeth II, is die een icoon? Che Guevara en Nelson Mandela wel. Einstein, ook typisch een icoon. En Marilyn Monroe natuurlijk. Is het een kwestie van haar?
Hitler, is die een icoon?
Hermans, Reve en Claus werden geen ‘icoon’ genoemd toen ze overleden, Simon Vinkenoog onlangs wel. Een visuele component is dus waarschijnlijk wel van belang. Iconen zijn om naar te kijken. Tekens die we ooit ‘symbool’, ‘embleem’ of ‘vignet’ noemden, heten ook icoon, tegenwoordig. ‘Klik op het icoontje.’
De eerste icoon die ik me herinner, nu ik erover nadenk, is Madonna. Begin jaren negentig, toen zij definitief een wereldster was geworden, begon men haar een icoon te noemen. Dat haar internationale fanclub ICON heet, is waarschijnlijk geen toeval.
Een artiest die zo met identiteiten en betekenis speelt, is natuurlijk een dankbaar studieobject voor de semiotiek, en daar komt het moderne gebruik van ‘icoon’ dan ook vandaan. Uit de semiotiek. Postmoderne cultuurdenkers hebben het graag over ‘iconen’, ze zoeken naar dragers van betekenis zoals kwantummechanici naar elementaire deeltjes. Een ster is een natuurfenomeen, een icoon stáát voor iets. Kwestie van paradigmaverschuiving.
Jan Kuitenbrouwer