| |
| |
| |
[Nummer 12]
| |
| |
| |
René Appel
Een roedel sneue randdebielen
De taal van columnist Youp van 't Hek
Op 31 december is Youp van 't Hek op tv te zien met zijn oudejaarsconference Troost, en ook in de weken ervoor kun je nauwelijks om hem heen. Zijn jongste bundeling van krantencolumns, Bacteriën hebben ook een leven, ligt dan in grote stapels in de boekhandel, om met tienduizenden over de toonbank te gaan. Waaraan danken Van 't Heks columns hun enorme succes? Welke rol speelt zijn taal? Hoe zit die in elkaar? Een analyse.
Foto: Dagblad van het Noorden / Corné Sparidaens
Youp van 't Hek heeft al jaren geleden de voornaamstatus bereikt. Jammer voor anderen met dezelfde voornaam, maar er is maar één Youp. Hij is een vooraanstaande BN'er, Bekende Nederlander, hoewel hijzelf misschien niet die status maar toch zeker wel die benaming zal verafschuwen. Zijn bekendheid dankt hij in eerste instantie aan zijn theateroptredens en zijn oudejaarsconferences, maar ook aan zijn zaterdagse columns in NRC Handelsblad, elk jaar weer verzameld in goed verkopende boekjes, die op hun beurt weer gebundeld worden in forse paperbacks.
Een NRC-column van Youp van 't Hek, altijd afgedrukt achter op een katern, laat zich zelfs bij oppervlakkige lezing makkelijk herkennen, en bepaald niet alleen door het typerende ronde donkere brilmontuur dat als logo dient. Het zijn ook de opbouw, de stijl en de woordkeuze waardoor de lezer denkt: ‘typisch Van 't Hek’ - dan wel: ‘typisch Youp’.
| |
■Faux pas
Behalve in de zomermaanden schrijft Van 't Hek altijd over actuele onderwerpen, bij voorkeur faits divers uit de politiek, strapatsen van (andere) BN'ers, kwesties uit de wereld van tv, showbusiness, glitter en glamour, en vooral ook nieuws over de beter bemiddelde Nederlanders, onder wie zeker de leden van het Koninklijk Huis. Vooral wanneer al deze mensen in het licht van de publicitaire schijnwerpers een faux pas maken, wrijft Van 't Hek gretig nog wat zout in de wonde. Wat, een béétje zout? Liefst strooit hij er ook een forse bus peper over uit. Met misschien een extra lik scherpe sambal om het geheel feestelijk af te ronden. Zulke frases zou hij zelf gebruiken.
Youp van 't Hek is een gericht krantenlezer en waarschijnlijk ook tv-kijker. Hij selecteert bepaalde zaken uit het nieuws en wijdt daar dan een ironisch of cynisch stukje aan. Vaak verbindt hij twee kwesties met elkaar. Zijn column van 20 september dit jaar gaat bijvoorbeeld over een programmadirecteur van RTL die een buitenechtelijke relatie zou hebben met tv-presentatrice Wendy van Dijk, maar niet wil dat de ‘kappersbladen’ foto's van hen samen afdrukken. Vervolgens schakelt Van 't Hek over op de vrouw van de gestopte wielrenner Michael Boogerd. Nerena Boogerd had in de krant en op tv een klaagverhaal gehouden over het zwarte gat waarin Michael gevallen was toen zijn wielercarrière was afgelopen, en over de desastreuze gevolgen die dat had voor hun huwelijk. Van 't Hek combineert deze twee kwesties dan onder de kop ‘Privacy’, en eindigt met een advies aan
| |
| |
Wendy van Dijk: ‘Wendy: deserteer. Vlucht voor deze RTL-engerd! Waarheen? In België zit een alleraardigste wielrenner een beetje te simmen op de bank. Hij is net verlaten door zijn verwarde echtgenote. Volgens mij zijn jullie een prachtig koppel.’
| |
■Nina's spreekijzer
Typerend voor Van 't Heks taalgebruik is de woordspeling, vaak al in de titel van een column, zoals ‘Nekshit’, over de mogelijk beledigende tekeningen van cartoonist Gregorius Nekschot. Als cabaretier Theo Maassen tijdens een voorstelling de camera van een fotografe vernietigt, staat er ‘Theotraal’ boven het stukje van Van 't Hek. Een column over captains of industry eindigt met het voornemen van de schrijver om iets verstandigs te doen met al zijn inkomsten, bijvoorbeeld het geld in kunst stoppen. ‘In Karel Appels. Even Rudi Fuchs bellen. Die krijgt vast een flinke korting. Hoe zo'n schilderij in commissariskring genoemd wordt? Een Appeltje voor de dorst.’ Nina Brink - een geliefd slachtoffer van Van 't Hek - verschijnt ‘bij de veel te bruine Pauw en de daardoor nog wittere Witteman’ met haar nieuwe woordvoerder én geliefde Pieter Storms, vroeger van het tv-programma Breekijzer. ‘Nina's spreekijzer’ is de titel van de column.
Van 't Hek is zich overigens wel bewust van zijn woordspelerigheid. In diezelfde column over Brink en Storms schrijft hij: ‘Pieter Storms, de man die jaren streed tegen het aangedane onrecht van kleine luyden, ligt tegenwoordig onder de wol (woordspeling!) met Nina Brink.’ Voor degenen die het even kwijt zijn: WOL (World Online) was het zeepbelinternetbedrijf van Nina Brink, waaraan veel mensen hun spaargeld zijn kwijtgeraakt. Het stukje over Nina Brink is van mei 2008. Opvallend genoeg verscheen er in 2005 al een column over de seksuele voorkeuren van Nina Brink, en daarin schrijft Van 't Hek: ‘Met Nina onder de wol vind ik een te gemakkelijke woordspeling en die verkoop ik aan een andere cabaretier’, waarna een sneer volgt naar die concurrerende collega die ook alleen aan zijn voornaam genoeg heeft: Freek.
In een andere column heeft hij het over artiesten die in het kader van een klantvriendelijkheidsoffensief van de NS in de trein optreden. Als voorbeeld geeft hij onder meer ‘Treintje Oosterhuis’, zoals hijzelf ook dan weer zegt ‘een wat al te gemakkelijke woordspeling’.
| |
■Onze Geertje
Hoe maakt een schrijver zijn objecten belachelijk? Onder meer door ze kleiner te maken. Dat is een tactiek die Van 't Hek regelmatig hanteert. De film Fitna van Geert Wilders noemt hij een ‘vakantiefilmpje’ van ‘onze Geertje’. Balkenende liet in een gespreksverslag zetten dat in die film mogelijk bladzijden uit de Koran zouden worden verbrand. Dat waren ‘fantasietjes’ van JP, die toch in een ‘verslagje’ terechtkwamen. De Revu is volgens Van 't Hek een ‘kappersblaadje’. Het is de vraag voor wie ‘Donnertje’ bang is. En die Amsterdamse metro? Dat is niet meer dan een ‘ondergronds treintje’, waarvoor een ‘simpel tunneltje’ onder de stad moet worden gegraven. Maar er is meer mis in Amsterdam: het Stedelijk Museum is onvindbaar weggestopt in een ‘flatje’ aan het IJ.
Van 't Hek gebruikt vaak zelfgemaakte samenstellingen om mensen of situaties aan te duiden. Zo heeft hij het over ‘internetmalloten’, ‘boekenboeren’ (uitgevers en boekverkopers), ‘comaclowns’ (als extreme vorm van cliniclowns), ‘stomaclowns’, ‘doorzonambtenaren’, het ‘proefballonnenblazersensemble’ (wijlen de LPF), ‘protestlesbiennes’, ‘botoxteefjes’ en ‘liegtieten’, dat wil zeggen siliconenborsten. Van 't Hek blijkt overigens graag het vrouwelijk volksdeel op de tenen te trappen. Op het Boekenbal - met dus al die boekenboeren - zag hij dan ook ‘lillend vrouwenvlees van ver voorbij de consumptiedatum’. Over de vrouwelijke klanten van de plastisch chirurg schrijft hij: ‘De reet is inmiddels afgezogen, de tieten bijgevuld.’
| |
■Mutsige dames
Van 't Hek is, zoals de voorbeelden hiervoor al lieten zien, bepaald niet vies van platte of grove woorden. Nina Brink -
| |
| |
daar is ze weer - heeft mensen financieel ‘genaaid’, de echtgenote van Shellbaas Jeroen van der Veer zou vinden dat hij slechts een ‘luizig schijtsalaris’ verdient, in realityprogramma's zien we alles van zanger Jan Smit: ‘Zijn reet afvegen zie je nog niet, maar het doortrekken van de wc hoor je wel’, in een stukje over het ontgroeningsritueel van studentencorpora gaat het over ‘pissen’ en ‘zeiken’, en als hij met een zekere gretigheid het woord lul gebruikt, meldt hij meteen dat dat wel weer tachtig ingezonden brieven zal opleveren.
Vorig jaar publiceerde Van 't Hek een persiflage op de vele ‘personalityglossy's’ van BN'ers. Titel: Youp!
Wie een flink aantal columns achter elkaar leest, ontdekt al snel dat Van 't Hek een aantal favoriete woorden heeft. Muts - en dan niet het hoofddeksel - mag hij graag gebruiken voor een tuttige vrouw. ‘Mutsige dames’ komt ook voor, en zelfs het werkwoord ‘mutsen’, bijvoorbeeld in een stukje over de cadeaus die Willem-Alexander en Máxima in ontvangst mochten nemen bij de geboorte van een van hun dochters: ‘Toen het kroonprinselijk paar daar omheen ging lopen mutsen...’ Van 't Hek noemt dingen ook graag ‘ranzig’. En er zijn nogal wat ‘randdebielen’ in Nederland, die natuurlijk ook kijken naar ‘randdebielenprogramma's’ op tv.
| |
■Hogere klasse
Mensen in grote groepen komen bij Van 't Hek altijd in ‘roedels’: een ‘roedel Polen’, een ‘roedel persfotografen’ of een ‘roedel Onbekende Nederlanders’. Van 't Heks veronderstelde haat-liefdeverhouding met de hogere sociale klasse wordt ook duidelijk in het veelvuldig gebruik van het woord kakker. Kakkers verschijnen in veel van zijn columns, bij voorkeur in beschamende situaties. Ze kunnen ook een ‘kakkersschnabbeltje’ hebben, een ‘kakkershuwelijk’ sluiten of ‘kakkersleed’ ondergaan, waar de columnist weinig mededogen voor kan opbrengen. Ze hebben natuurlijk ook echte kakkersnamen, zoals Jan-Willem en Floris-Jan, die respectievelijk ‘JW’ en ‘FJ’ worden genoemd. De vrouwelijke pendanten heten Fleur, Fokkelien en Laetitia.
Ook als hij bepaalde personen bij name noemt, karakteriseert hij ze vaak scherp. Prinses Margarita is ‘het sneue vrouwtje Piggelmee van de Oranjes’ (sneu, ook al zo'n Van 't Hek-woord), haar voormalige echtgenoot Edwin de Roy van Zuydewijn een ‘nepbaron’ of ‘claimbaron’. Balkenende wordt een ‘gereformeerde glibber’ genoemd, of ook wel ‘bibbergereformeerde’ (soms met ‘gezagsgetrouwe’ ervoor), Lubbers ‘de hengst van Kralingen’, Rik Felderhof ‘een glibberige artiestenvlo’ en Jeroen Krabbé een ‘lijkenlikker’.
Een enkele keer maakt Van 't Hek van een zelfstandig naamwoord een werkwoord, wat resulteert in nieuwe vormen als ‘cabrioën’ (‘met een cabrio rijden’) en ‘kakelnichten’ (‘kakelen zoals sommige homoseksuelen doen’). Vergelijkbaar is het ‘genachtponde lijf’ van Balkenendes echtgenote Bianca, waar de premier zijn hand op legt, ‘maar door stokstijf te verstenen laat ze hem duidelijk haar Center Parcs-gevoel weten: nu even niet.’ Van 't Hek schrijft niet dat boxen bepaalde muziek uitbraken, maar ze ‘kotsen Mantovani’. Mensen met veel geld zijn ‘geldbulkers’.
| |
■Overdrijving
In columns wordt vaak gegrepen naar het middel van de versterking, meestal door bijvoeglijke naamwoorden of bijwoorden toe te voegen. Zo ook bij Van 't Hek. Mensen laten zich bij hem niet vollopen, maar ze laten zich ‘dom vollopen’, ze gaan niet kleiduivenschieten, maar ‘zinloos kleiduivenschieten’. Gezagsdragers zijn uiteraard ‘kruiperige gezagsdragers’ en het klootjesvolk is ‘hongerig klootjesvolk’. Versterking en overdrijving liggen dicht bij elkaar, en vooral die overdrijving moet voor humoristische wendingen zorgen. Een column over kritiek op artsen bevat bijvoorbeeld de volgende passage:
Natuurlijk lees ik ook regelmatig over eikels, die in een weekenddienst tegen een epileptische diabeet met darmkanker, die net getroffen is door een dubbele hartinfarct, op vrijdagavond zeggen: ‘Neem maar een paracetamolletje en ik kom maandagmiddag wel even kijken.’
Hij hanteert dit procedé geregeld, misschien ook omdat het in het theater goed werkt.
Van 't Hek let duidelijk op de lengte van zijn zinnen; hij zorgt ervoor - en ook daarin lijkt hij op veel collegacolumnisten - dat er wat dat betreft een zeker ritme is. Vooral als er een bepaald punt moet worden gemaakt of een conclusie moet worden getrokken, volgen er korte tot zeer korte zinnen: ‘Tsja. Soms wil ik dood. Ik vroeg mijn dokter om vrijwillige euthanasie. Geen probleem. Ik sta op de wachtlijst.’ Vaak komen zulke korte zinnen voor aan het eind van een column, zoals in ‘Rouwclown’ (uit 2002; een rouwclown is een variant op de cliniclown, die optreedt tijdens begrafenissen):
We zijn gek. In de war. De weg kwijt! Alles is toneel. Het verdriet om de dood moet worden ingekleurd, omdat de mens niet meer eenzaam en alleen mag huilen. Zelfs de gijzeling is niet meer in een ouderwets vliegtuig. Alles is theater!
Opvallend is de reeks van vier korte zinnetjes aan het begin, die overigens qua betekenis sterk overeenkomen. Dan volgen er twee langere zinnen, waarvan de tweede waarschijnlijk verwijst naar de gijzeling in een Moskous theater, eind 2002. Van 't Hek sluit af met weer een kort zinnetje, dat eigenlijk identiek is aan het eerdere ‘Alles is toneel.’
De grote hoeveelheid vraagzinnen is misschien zelfs wel het kenmerkendste van Van 't Heks taalgebruik.
| |
■Vraagzinnen
Het fragment laat ook zien dat Van 't Hek graag uitroeptekens gebruikt om de inhoud van zijn zinnen extra te onderstrepen. Het is niet alleen erg, nee, het is heel erg! Een ander voorbeeld komt uit een stukje waarin een kerstdiner van de Partij van de Arbeid wordt beschreven. Daarbij zouden ‘blotetietendanse- | |
| |
ressen’ op het podium zijn verschenen, tot ongenoegen van vrouwelijke aanwezigen. Voormalig staatssecretaris Rick van der Ploeg had geroepen ‘dat de ranzige nachtclubact bedoeld was om het lesbische deel van de fractie te behagen. Da's pas humor! Heeft Melkert ook meegeloeid? Bronstige Adje met een kerstmuts op!’
Maar bovenal is Van 't Hek dol op vraagzinnen, zoals die over Melkert. Die grote hoeveelheid vraagzinnen is misschien zelfs wel het kenmerkendste van Van 't Heks taalgebruik. Er zijn twee soorten vragen te onderscheiden. Ten eerste zijn er de retorische vragen: vragen waarop geen antwoord wordt verwacht, maar die wel heel veel suggereren. Typerend is een fragment uit een column over minister André Rouvoet. Via via had Van 't Hek vernomen dat als de minister een bepaald project of een instelling wil bezoeken, een medewerker van tevoren opbelt om te melden dat Rouvoet graag wordt aangesproken met excellentie. Van 't Hek steekt daar uitbundig de draak mee:
Hoe zal het bij André thuis gaan? Zeggen de kinderen nog papa? En wat zegt mevrouw Rouvoet tegen haar man? Is het anders vrijen met een excellentie? Heeft André nog dezelfde pyjama's? Of vindt hij dat een excellentie niet kan tukken in een streepje van de Zeeman? Hoe reageert de dominee? Zijn Gods kinderen in zijn ogen allen gelijk of is de excellentie toch iets meer? Mag hij een paar banken dichter bij de kansel? Hoe gaat het in zijn woonplaats Woerden? Schrijdt hij op zaterdag wuivend door het centrum? Schudt hij handen in de C1000? Wat vraagt de slager? ‘Wil de excellentie misschien een plakje worst?’
Het tweede type vraag is de vraag waar wél altijd een antwoord op komt, namelijk van de schrijver zelf. In veel gevallen volgen enkele van dit soort vraag-antwoordsequenties elkaar op. De columns van Van 't Hek zitten barstensvol met dergelijke vragen. Hier volgen enkele voorbeelden, die minstens honderdvoudig uit te breiden zijn.
- | Ik begin dit stukje met mijn excuses aan te bieden aan Louis van Gaal. Waarom? Geen idee. Of ik hem beledigd heb? Nee. (...) Of ik hem daarna ga kwetsen? Nee. |
- | Of ik geen gevoel voor humor heb? Jawel hoor. Ik lach me regelmatig het schompes. Voorbeeld? Om Hirsch Ballin die met natte mond staat te draaikonten in ons parlement. |
- | Het gaat hem niet lukken. Jammer? Heel jammer zelfs. |
- | Hoe ik omga met fotografen? Dat soort dingen los je op met een grapje. |
- | Of ik dat snap? Ja. |
- | Of ik gekeken heb? Natuurlijk. Of ik gelachen heb? Ik heb verschrikkelijk gelachen. |
Van 't Hek gebruikt dit soort vragen als een aanloopje om te kunnen vertellen wat hij eigenlijk wil zeggen. Het antwoord fungeert dan als climax, waardoor er heel veel nadruk op komt te liggen.
Zelfs een van Van 't Heks columnbundels heeft als titel een vraag, misschien mogen we zelfs wel spreken van de hamvraag: Is Youp leuk? De columnist zelf laat het antwoord achterwege.
NRC Handelsblad, 5 april 2008
|
|