| |
| |
| |
Joop van der Horst
Niet van deze tijd
Waarom een ‘Académie néerlandaise’ geen goed idee is
Een Académie néerlandaise zou er volgens pleitbezorgers voor moeten zorgen dat ongewenste elementen uit de Nederlandse taal geweerd worden. Maar kan zo'n instituut wel echt iets uitrichten? Taalkundige Joop van der Horst heeft er een duidelijke mening over.
Schrijver-historicus Max Gallo hield op 31 januari dit jaar zijn inaugurele rede voor de Académie française, onder het toeziend oog van president Nicolas Sarkozy.
Foto: AFP photo pool, Remy de la Mauviniere
Een paar maanden geleden schreef Benno Barnard een artikel in NRC Handelsblad en het Belgische weekblad Knack over de Nederlandse Taalunie. Die zou weinig of niets doen voor ‘onze in nood verkerende moedertaal’. Hij pleitte voor de oprichting van een Nederlandse taalacademie, naar het model van de Académie française. Heel wat lezers van die kranten hadden daar wel oren naar, zo bleek uit de discussie die ontstond naar aanleiding van Barnards stuk. Het is een geluid dat vaker te horen is: hadden we in Nederland maar iets als de Académie française, dan zouden we deze problemen niet hebben. Is zo'n academie inderdaad een goed idee? Laten we eens kijken naar de geschiedenis.
| |
■Standaardisering
De Académie française werd opgericht in 1635, in de tijd van Lodewijk XIII, door toedoen van de Franse staatsman Richelieu. Het idee was niet helemaal nieuw, maar afgekeken van de Italianen, die al in 1583 hun ‘Accademia della Crusca’ gevormd hadden. Duitsland heeft een poosje zijn ‘Fruchtbringende Gesellschaft’ gehad, die er wel wat op leek. In Engeland gingen geregeld stemmen op om een eigen academie te stichten. Onder anderen de Ierse schrijver Jonathan Swift heeft ervoor gepleit, maar het is er niet van gekomen. Net zomin als in Nederland of België.
Die academies hebben een zekere rol gespeeld bij de standaardisering van de taal. De situatie van de zestiende en zeventiende eeuw was namelijk zo dat de verschillende Europese talen toen, voor het eerst in hun geschiedenis, op grote schaal gebruikt gingen worden voor wetenschappelijke, godsdienstige en literaire boeken. Tot die tijd werden belangrijke werken veelal in het Latijn geschreven. Die nieuwe toepassingen van de talen stelden nieuwe eisen: de woordenschat moest danig uitgebreid worden, de spelling geregeld, en de grammatica ‘geordend’ (zoals men toen graag zei). Kortom, waar tot dan toe iedereen maar zo'n beetje zijn eigen gang ging, werd voortaan gestreefd naar een standaardtaal. Concreet betekende dat dat er keuzes gemaakt moesten worden, regels bedacht en knopen doorgehakt. Zeggen sommige mensen ‘groter als’ en
| |
| |
andere ‘groter dan’, welaan, laat ons kiezen; voortaan is enkel groter dan de standaard.
De academies deden hun werk voornamelijk door het (doen) samenstellen van ‘officiële’ woordenboeken. In Italië verscheen het Vocabolario degli Accademici della Crusca voor het eerst in 1612, en in Frankrijk het woordenboek van de académie vanaf 1694. In de volgende eeuwen zagen verschillende vermeerderde edities het licht. De Franse academie zou ook een grammatica samenstellen, maar daar is het pas in de twintigste eeuw van gekomen, en die grammatica stelt eerlijk gezegd weinig voor. Dat wordt alleen al duidelijk als je kijkt naar de omvang: formaat Prisma-pocket. ‘Onze’ Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) biedt ongeveer tien keer zo veel. Ook in de Franse taalwetenschap speelt die académie-grammatica in het geheel geen rol (dat ook in tegenstelling tot de ANS in de Nederlandse en internationale taalwetenschap).
| |
■Centraal bestuur
Men kan zich afvragen of die academies bij de totstandkoming van de normen een belangrijke rol gespeeld hebben. De vraag is gewettigd, aangezien er in Engeland, Nederland en Duitsland, zonder academies, bepaald geen geringer pakket normen tot stand kwam, onder andere door toedoen van Robert Lowth, Samuel Johnson, P.C. Hooft, Balthazar Huydecoper, Johann Christoph Gottsched en Johann Christoph Adelung, die hier best eens met ere genoemd mogen worden. Men wijst weleens op de relatieve homogeniteit van het Frans in Frankrijk, en lijkt daarin het effect te zien van de heilzame werking van de académie, maar die homogeniteit heeft vrijwel zeker een andere oorzaak, namelijk dat Frankrijk al zo lang een centraal bestuurd land is, veel langer dan Nederland of Engeland. En Italië, waar toch ook een academie is, is taalkundig nu juist zeer divers, ongetwijfeld een gevolg van de relatief late Italiaanse eenwording (1871). Ik betwijfel daarom of de academies veel tot stand gebracht hebben.
Een belangrijkere kwestie is de volgende. In de zestiende en zeventiende eeuw stonden de academies in Frankrijk en Italië (en allerlei privépersonen in Engeland, Duitsland en Nederland) aan het begin van het proces van normontwikkeling. Er werden in een situatie waar nog bijna niets was, normen geformuleerd. In de daaropvolgende eeuwen is het bescheiden begin voortgezet en uitgebouwd tot een gigantisch project: steeds meer normen, en steeds strengere normen. Wij staan, anno 2008, bepaald niet aan het begin van dit project maar veeleer aan de andere kant: de gewenste normen zíj́n er. Zonder overdrijving mag je zeggen dat qua spelling en grammatica intussen alles tot twee cijfers achter de komma geregeld is, in Nederland, Engeland en Duitsland evenzeer als in Frankrijk.
Schrijfster Marguerite Yourcenar (1903-1987), in 1980 de eerste vrouw die tot de Académie française werd toegelaten.
| |
■Te veel geregeld
Mijn persoonlijke mening is zelfs dat er te veel geregeld is. Belachelijk veel. In de zestiende en zeventiende eeuw hebben onze voorvaderen ervoor gekozen de lange a-klank niet te schrijven als ae (klaer) maar als aa (klaar), en de lange o niet als oi maar als oo. Verder hebben ze de principes vastgelegd van de d- en dt-spelling en nog een paar van die dingetjes, wat alles samen op vijf bladzijden uitgelegd kon worden. Momenteel zijn er zelfs spellingvoorschriften, heb ik me laten vertellen, voor hoe je de verleden tijd van uploaden en deleten moet spellen, of er bij antiamerikanisme een streepje of een trema moet of alles aan elkaar, en of er in pannenkoeken een tussen-n hoort. En de grammatica bemoeit zich met drie procent van de deelnemers heeft of hebben, en of we schrijven het Europees Parlement of het Europese Parlement. Geef toe, dat gaat toch ver! Maar zodra alles tot twee cijfers achter de komma geregeld is, staan er personen klaar voor de volgende ronde, die dan alles tot drie cijfers achter de komma willen regelen. Ik vind dat we, zacht gezegd, meer dan genoeg normen hebben.
Al die normen staan gratis of voor een gering bedrag tot ieders beschikking: stijlboeken, taaltelefoon, Jan Renkema's Schrijfwijzer, taaladviesbank, tientallen websites... Je kunt gerust zeggen dat we niet alleen meer en gedetailleerdere normen hebben dan er ooit in het verleden waren, al die normen zijn ook nog eens voor iedereen toegankelijker dan de normen in het verleden ooit waren. En om nog even de vergelijking met Frankrijk te maken: noch in aantallen en gestrengheid, noch in toegankelijkheid hoeven de Nederlandse normen onder te doen voor de Franse in Frankrijk.
| |
■Overal dezelfde klachten
Het probleem is niet dat er geen normen zijn, maar dat zo veel mensen zich niet hóúden aan die normen. Althans, dat hoor je vaak beweren. Of het echt zo is, lijkt me helemaal niet zeker. Volgens mij in ieder geval minder zeker dan Barnard en anderen beweren, maar die discussie wil ik nu niet aangaan. En ook of het erg is, laat ik nu maar rusten. Ter wille van mijn betoog zal ik even doen alsof inderdaad erg weinig mensen zich aan de normen houden, en dat dat erg is.
Wel moet hier een belangrijk feit genoemd worden dat bij discussies over een taalacademie weleens vergeten wordt: in Frankrijk houden momenteel ook heel weinig mensen zich aan de norm, en ook daar wordt steen en been geklaagd. Voorlopig is het niet mijn indruk dat het in Frankrijk een haar beter is dan in Nederland. Sterker nog: overal in Europa hoort men dezelfde klachten, ook in Duitsland, ook in Italië, ook in Engeland. Ik heb daar een boek over geschreven en dat gaat volgende maand verschijnen, dus daar hoeven we het nu ook niet over te hebben.
Academies hebben - misschien, in zekere mate - een rol gespeeld bij het ontwikkelen en formuleren van normen, voor de naleving van de normen hebben zij nooit iets betekend. Nul komma nul. Men zou zelfs kunnen betogen dat de veelheid en gestrengheid van de normen die in de loop der eeuwen tot stand kwamen, mede schuldig zijn aan de huidige onverschilligheid ervoor. Wie
| |
| |
te veel vraagt, krijgt niets. Wat er ook op dit moment gedaan moet worden, in ieder geval niet nóg meer normen opstellen. Vergeet dat academie-idee.
| |
■Andere tijd
Daar komt nog iets bij. In de eerste plaats moet men niet vergeten dat de academies en de andere normgevers van de zestiende tot en met de negentiende eeuw exclusief met de schrijftaal bezig waren. Met de uitspraak hebben ze zich nooit bemoeid. In onze tijd is de uitspraak onder meer door radio en tv minstens ook heel belangrijk geworden.
In de tweede plaats: toen de Académie française in 1635 haar werk begon, en de Accademia della Crusca in 1583, ontwierpen zij taalnormen voor een uiterst kleine intellectuele toplaag. Hooguit twee à drie procent van de bevolking. Ook Huydecoper of Adelung had enkel het oog op een kleine intellectuele elite. Die elite vroeg zelf om normen, en zo kwam het dat de naleving destijds dan ook helemaal geen probleem was. In de twintigste eeuw heeft de taal een ‘demografische’ metamorfose doorgemaakt: de standaardtaal is niet langer iets voor 2 à 3 procent van de bevolking, maar voor... tsja, daar kan men verschillend over denken, maar het antwoord lijkt me cruciaal voor de discussie.
Deel van het Vocabolario degli Accademici della Crusca, het woordenboek van de Italiaanse Accademia della Crusca.
De Accademia della Crusca en de Académie française: wat ook hun huidige rol moge zijn (ik denk: uitgespeeld), bij hun oprichting in de zestiende en zeventiende eeuw waren ze wel de belichaming van een toen levend taalideaal. Anders gezegd: ze waren een antwoord op vragen van toen. En dat is misschien enkele eeuwen zo geweest. Maar hun idealen en ideeën zijn heel zeker niet meer geschikt voor onze tijd. In de eerste plaats omdat het normgevende werk, het ontwikkelen van normen, ruimschoots volvoerd is; in de tweede plaats omdat de huidige situatie totaal andere vragen stelt: aan normen is er nu geen gebrek meer, maar mogelijk is de naleving problematisch; en ook: het gaat vandaag de dag niet om een kleine intellectuele elite maar om grote delen van de taalgemeenschap (van wie velen helemaal niet op normen zitten te wachten!), plus dat de gesproken taal nu een grote rol speelt. Ik zou meer verschillen kunnen noemen, maar dit lijkt me voor het moment wel genoeg. Wij leven in een andere tijd en in een andere situatie, en we hebben dan ook andere instrumenten nodig.
| |
■Bezorgdheid
Ondertussen: de bezorgdheid om de taal wil ik serieus nemen. Een bezorgdheid die lijkt ingegeven doordat er met de normen, of althans met de naleving ervan, dat is: met de standaardtaal, iets aan de hand is. En dat er misschien iets gedaan zou kunnen of moeten worden.
Wat? De oude academies waren, zoals gezegd, in hun tijd de belichaming van een toen levend ideaal, een antwoord op vragen van toen. Die tijd is voorbij. Maar wij zouden eigenlijk moeten uitvinden wat onze idealen zijn, en onze vragen. Stellig andere idealen en vragen dan die van de zestiende en zeventiende eeuw.
Willen wij serieus dat circa 80% of 90% van de mensen zich gaat houden aan normen die voor een toplaag van 3% opgesteld zijn? Is dat realistisch? En als die mensen dat zelf niet willen? Dit zijn ernstige vragen. Eigentijdse vragen, waar men anno 1635 nog geen flauw vermoeden van had.
Er duiken meteen andere vragen op: waarom zouden we moeten willen dat zovelen zich gaan bedienen van normen die een doel hadden dat helemaal niet meer bestaat of waar zij geen belang bij hebben? Zijn er momenteel geen andere, en dringender kwesties aan de orde? Wordt het, bijvoorbeeld, geen tijd om de democratie ook in taalzaken serieus te nemen, in plaats van almaar te proberen normen en waarden van een elite op te leggen aan velen? Die velen hebben vaak andere dingen aan hun hoofd. Niet zelden gaat het om problemen met verstaanbaarheid tussen de talen van deze wereld, met hun verplichte maar tekortschietende kennis van het Engels, met het niet geaccepteerd worden van hun moedertaal, met de culturele desoriëntatie van wie verplicht op een andere taal moet overstappen.
Zodra alles tot twee cijfers achter de komma geregeld is, staan er personen klaar voor de volgende ronde, die dan alles tot drie cijfers achter de komma willen regelen.
| |
■Klaarheid
Nou ja, ik noem maar wat. Misschien zie ik de allergrootste problemen wel over het hoofd. Het lijkt me in ieder geval dringend gewenst dat we enige klaarheid scheppen over wat nu aan de orde is, wat momenteel de problemen zijn, en waar we naartoe zouden willen. Om het modieus te zeggen: graag een brede maatschappelijke discussie.
Voor die discussie wil ik nu alvast dit gezegd hebben: het wil er bij mij niet in dat ons grootste probleem bestaat in de verwaarlozing van zeventiende- tot en met negentiende-eeuwse elitenormen. Maar zelfs als je van mening bent dat dat wel degelijk het allergrootste hedendaagse probleem is, dan is daarvoor de oprichting van een Nederlandse taalacademie beslist niet de oplossing.
Het artikel van Benno Barnard in NRC Handelsblad is terug te lezen op www.nrc.nl/achtergrond/article960378.ece.
Van Joop van der Horst verschijnt in juni bij Meulenhoff Het einde van de standaardtaal; een Europese wisseling van taalcultuur.
|
|