Het mooiste woord van... Wim Daniëls
Het speelde zich af in 1990. In Zwolle, in de keuken van het huis van een vriend die de vorige dag getrouwd was. Ik was blijven slapen en zat al vroeg aan de keukentafel een boterham te eten. Nu zult u misschien zeggen: ‘Wie blijft er nou slapen bij een pasgetrouwd stel?’ Maar ja, dat stel wilde dat graag. Ik geloof dat er wel zo'n tien mensen waren blijven slapen.
Ik zat daar dus 's morgens vroeg aan de keukentafel, toen plotseling de bruid van de vorige dag in de deuropening verscheen. Ze was in haar nachtgewaad, een fleurig hemd dat tot iets over haar billen reikte. Aan haar voeten blonken goudkleurige sloffen die ze de vorige dag van iemand cadeau had gekregen. In schril contrast met de kleuren en het goud dat blonk, was de blik in haar ogen. Ze keek dof en lusteloos, op een manier die ik niet vond passen bij iemand die zojuist de eerste huwelijksnacht had voltooid.
‘En?’, vroeg ik desondanks verwachtingsvol.
Ze geeuwde een keer nadrukkelijk en zei op nonchalante toon: ‘Hij had last van slapzucht.’
‘Waarvan?’, vroeg ik verbaasd.
‘Slapzucht’, zei ze, en ze slofte weg, de indruk achterlatend al redelijk vertrouwd te zijn met het verschijnsel slapzucht.
Ik had tot dan toe nog nooit van slapzucht gehoord, maar het woord klonk me vrijwel direct als volstrekt onmisbaar in de oren. En ik zag de rest van die dag - op de terugreis naar huis - ook voortdurend dingen die ik opeens overduidelijk herkende als gevallen van slapzucht. Een trein die vertraging had, een klok die stilstond, een smeltend ijsje, loshangende schoenveters, het was allemaal slapzucht. Echt een handig woord. Als u iets laat vallen of wanneer u geen zin hebt om eten te koken, of als u wat eerder naar huis wilt van uw werk - u kunt het allemaal toeschrijven aan slapzucht. Niemand die er iets van zal zeggen.
Vier jaar na de huwelijksvoltrekking gingen mijn vriend en zijn vrouw uit elkaar. Toen ik dat nieuws hoorde, was slapzucht het eerste woord waaraan ik moest denken. Hun huwelijk - het kon niet anders - was ten onder gegaan aan slapzucht. En het lot ervan was waarschijnlijk al bezegeld in die eerste huwelijksnacht.
Nog weer vier jaar later kwam die Zwolse huwelijksnacht opnieuw in mijn herinnering toen ik het woord slapzucht voor het eerst ergens gedrukt zag staan. Het was in een krant, in een artikel over de eikenprocessierups. ‘Er zijn nu zoveel rupsen’, viel er te lezen, ‘dat er al in de eerste levensfase van het beestje voedseltekort optreedt. Veel diertjes sterven daardoor. Andere zijn veel bevattelijker voor ziekten zoals slapzucht.’ Het woord stond er met dezelfde vanzelfsprekendheid als die waarmee de vrouw van mijn Zwolse vriend destijds slapzucht in de mond had genomen om haar huwelijksnacht te diskwalificeren. Slapzucht werd er terloops omschreven als een besmettelijke ziekte waarbij de patiënt het kopje laat hangen. Het leek me een goede definitie te zijn van de klassieke vorm van slapzucht, waaraan tijdens zijn huwelijksnacht ook mijn Zwolse vriend al moet hebben geleden.
Wim Daniëls (1954) is schrijver en taalkundige. Deze zomer verscheen van zijn hand Vet! Jongerentaal nu en vroeger (uitgeverij Het Spectrum).