| |
| |
| |
Geen clichés, excuses en moppen!
Klassieke en moderne afraders voor de inleiding van toespraken
Bas Andeweg en Jaap de Jong
‘Het is mij een eer en genoegen hier te mogen spreken...’ Wie zijn toespraak zó begint, verspeelt het vertrouwen van het publiek. Cicero, Quintilianus en hun moderne collega's stelden een zwarte lijst op van vermijdadviezen, oftewel ‘vitia’. Wat kunnen sprekers en hun speech-schrijvers daaruit leren over de inleiding?
Een vriend van ons heeft weleens een presentatiecursus gevolgd. Daarin kreeg hij de opdracht om elke toespraak te beginnen met drie vragen. Niet meer en niet minder. Elke opening die begon met iets anders werd afgekeurd: ‘een gemiste kans om je publiek meteen te prikkelen en aan te spreken’ - aldus de presentatieadviseur. Een andere adviseur in een andere cursus raadde juist aan met een pittig citaat te beginnen. Maar een van de belangrijkste presentatie-adviesboeken uit de twintigste eeuw, Moderne welsprekendheid van Weller en Stuiveling (eerste druk 1961), wijst dit laatste juist stellig af: ‘de gecomprimeerde taalvorm past niet bij de eenvoudige woordkeus van de inleiding: de eerste woorden mogen m.i. niet de woorden van een ander zijn. Het is úw rede: uzelf hebt dus het eerste en laatste woord.’
| |
Klassieke afraders
Staatsman, redenaar en filosoof Cicero (106-43 v.Chr.) had uitgesproken ideeën over de inleiding van toespraken.
Wel of geen citaat? Of toch beter drie vragen? Beginnende sprekers tobben wat af bij het schrijven van een inleiding, zo is ons gebleken in de cursussen die we aan onze studenten van de Technische Universiteit Delft en de Universiteit Leiden geven. Maar ook sprekende professionals, zoals de vierduizend ingenieurs die we hierover een vragenlijst hebben laten invullen, vinden het bedenken van een pakkende opening lastig. Om precies te zijn het lastigst van alle twaalf aspecten van de voorbereiding van een toespraak die we hun hadden voorgelegd. Goethe zei het al: ‘Als het al bij het eerste knoopsgat fout gaat, komt het bij het verdere dichtknopen niet meer goed.’ Als de eerste klap een daalder waard is, dan is het begrijpelijk dat er veel adviezen te vinden zijn over wat je het best wél in de inleiding kunt doen.
In onze dissertatie, De eerste minuten (2004), hebben we die adviezen in kaart gebracht. Sinds Aristoteles hebben door de wol geverfde theoretici en sprekers daar diep over nagedacht (zie het kader op de bladzijde hiernaast).
Bijzonder is nu dat beroemde auteurs als Cicero en Quintilianus het niet lieten bij aanbevelingen wat wél te doen. Naast deze deugden (‘virtutes’) van de inleiding voegden de Romeinse retorici nog een aantal afraadadviezen toe: ‘vitia’. Wat zijn deze klassieke vitia en de twintigste-eeuwse varianten?
Cicero, Quintilianus en de (onbekende) auteur van de Rhetorica ad Herennium noemden verschillende vermijdadviezen voor de inleiding. De belangrijkste zijn:
1 | Vermijd een onpersoonlijke inleiding. |
2 | Vermijd een algemene inleiding. |
3 | Vermijd een omkeerbare inleiding. |
4 | Vermijd een irrelevante inleiding. |
5 | Gebruik geen inleiding uit een andere toespraak. |
6 | Vermijd een te lange inleiding. |
7 | Vermijd een inleiding die tegen de principes indruist. |
8 | Vermijd een te gekunstelde inleiding. |
De eerste vijf vermijdadviezen zijn lastig van elkaar te onderscheiden en richten zich op dezelfde soort ondeugd: de spreker spitst de inleiding onvoldoende toe op het publiek, de situatie of het onderwerp. Cicero zegt in De Oratore dan ook dat de stof van de toespraak ‘niet met de haren erbij gesleept [moet worden] maar aan het hart van de zaak ontleend’.
| |
Voorportalen van huizen
Maar ook met een relevante inleiding is de spreker er nog niet. De inleiding mag ook niet te lang zijn, al geven de bronnen geen absolute regel voor de lengte ervan. Langdradigheid door een overvloed van woorden en gedachten moet beslist vermeden worden, want anders - zo stelt Quintilianus - ‘raakt de rechter al vermoeid bij wat hem in de juiste stemming moest brengen’. Cicero meent dat je de inleiding moet aanpassen aan het formaat van je zaak, ‘zoals dat ook met voorportalen van huizen en tempels wordt gedaan’.
De inleiding druist tegen de principes in als de drie gebruikelijke functies (aandacht trekken, welwillend maken, zorgen voor begrijpelijkheid - zie het kader) niet vervuld worden. En in een gekunstelde inleiding wordt te veel aandacht aan de stijl gegeven. De gewone inleiding mag niet te veel heftige stijlmiddelen en
| |
| |
gevoelsargumentatie (‘pathos’) bevatten. Een stijldeugd van de inleiding is dan ook: gematigdheid en het gebruik van alledaagse woorden, zodat de toespraak geïmproviseerd lijkt. Dit laatste maakt dat de geloofwaardigheid van de spreker toeneemt: ‘het komt recht uit zijn hart’ - een spreker moet niet ‘naar de lamp rieken’, naar de olielamp waarbij hij de hele nacht heeft zitten slijpen en poetsen aan de speech.
| |
Twintigste-eeuwse afraders
In de twintigste eeuw staan de afraders niet meer keurig bijeen in lijstjes, maar meestal verspreid door de boeken. Om de ideeën over de inleiding in de twintigste eeuw te onderzoeken, hebben we alle Nederlandstalige adviesboeken die we konden vinden (136) via een panel met acht deskundigen teruggebracht tot een lijst van 42 publicaties (zie voor de hele lijst www.deeersteminuten.nl). Wat zijn in deze boeken de meest voorkomende afraders?
| |
Vermijd een irrelevante inleiding
Karel Korswagen, volgens het panel een van de belangrijkste auteurs over mondelinge communicatie van de twintigste eeuw, raadt een irrelevante inleiding af:
Met enige fantasie en inventiviteit (en soms humor) zijn er méér verrassende openingen te vinden. Hoe origineler, hoe beter. Maar zorg wel altijd voor een duidelijk functionele relatie met de situatie en het onderwerp van de toespraak, en doe dus nooit iets uitsluitend uit effectbejag. Een publiek voelt zoiets feilloos aan, ervaart het als ‘gezocht’ en het effect is dan vaak averechts: men voelt zich gebruikt.
Een andere auteur benadrukt dat een irrelevante inleiding een breuk veroorzaakt in de lezing.
| |
Vermijd een te lange inleiding
Een inleiding moet qua lengte in verhouding staan tot de lengte van de totale toespraak. Nogal wat schrijvers hanteren in dit verband de verhouding hoofd-lichaam. Een veelgenoemde lengtemaat is 10%, maar de adviezen zijn zeer variabel. Sprekers moeten ervoor waken de inleiding niet te overladen met details.
| |
Vermijd een clichébegin
Vaste formules of gemeenplaatsen worden verreweg het meest afgeraden. Originaliteit, frisheid en natuurlijkheid zijn sinds de negentiende eeuw belangrijke waarden geworden. Een clichébegin wordt om drie redenen ontraden:
Met de drie-vragen-opening trekt u het publiek als het ware uw verhaal in.
Illustratie: Matthias Giesen
• Het cliché is niet ‘waar’ of oprecht. Een auteur moppert over de opening ‘Toen ik de uitnoodiging van uw bestuur (...) ontving, om op dezen voor u zoo gedenkwaardigen dag te spreken, heb ik eerst geaarzeld om aan dat verzoek gevolg te geven’:
Een allerongelukkigste aanloop voor een rede, omdat iedereen weet, dat de spreker zijn aarzeling overwon. De (...) fout in deze standaardopening is, dat de mededeeling feitelijk niet waar is.
• Het cliché geeft geen waardevolle informatie. Een adviseur waarschuwt:
Sprekers achten het noodzakelijk bij de inzet aan te kondigen dat zij ‘lang geaarzeld hebben om de uitnodiging om te spreken over het complexe thema (...) te accepteren’. Zo'n opening is onder alle omstandigheden zwak en komt onbeholpen zwaarwichtig over, want het publiek is niet geïnteresseerd in de gevoelens van de spreker op het moment dat hij de uitnodiging kreeg.
• Het cliché wekt verveling.
Eén keer slechts wordt een tegengeluid gehoord. Erik van der Spek benadrukt in een monografie over de inleiding de waarde van clichés: ‘Clichés zijn vaak geworden wat ze zijn omdat ze zo'n handige uitdrukkingswijze vormen van een veelgevoelde emotie.’
| |
De eerste minuten: hoe wel?
Klassieke auteurs zoals Aristoteles, Cicero en Quintilianus waren, ondanks kleine verschillen, redelijk eenstemmig over wat een spreker in de inleiding diende te doen:
- | de aandacht van het publiek trekken; |
- | het publiek welwillend maken; |
- | het publiek in staat stellen de toespraak te begrijpen. |
Het welwillend maken van het publiek was het belangrijkste. In de twintigste eeuw verschuiven de accenten enigszins. Aandacht trekken en richten komt centraler te staan. Het welwillend maken (onder meer het versterken van de eigen geloofwaardigheid in de ogen van het publiek, maar ook het vleien en prijzen van de luisteraars) blijkt voor de Nederlandse adviseur een lagere prioriteit te hebben gekregen. ‘Contact maken’ is een nieuwe kernfunctie geworden in onze tijd, een functie overigens die een combinatie lijkt van aandacht trekken en welwillendheid wekken. De auteurs noemden talrijke technieken en stijlmiddelen om deze inleidingsfuncties te kunnen vervullen.
| |
Vermijd een excuus
‘Ik ben helemaal geen redenaar en u moet het mij maar niet kwalijk nemen als mijn spreekbeurt vastloopt’ wordt door een auteur een ernstige fout genoemd en hij vervolgt: ‘Dus nooit een excuus aan het
| |
| |
begin van een speech.’ Volgens een collega is het zelfs een ‘oude regel’ dat men nooit met een verontschuldiging moet beginnen.
Afrader: gebruik geen inleiding uit een andere toespraak.
Boomerang freecards
Waarom eigenlijk? Gabriel Meurier deed er een uitspraak over die gevleugeld is geworden: ‘Qui s'excuse s'accuse’, wie zich excuseert, beschuldigt zichzelf.
| |
Vermijd een historische inleiding
Hoewel sprekers met een historische inleiding de aandacht van hun publiek kunnen trekken, kleven er gevaren aan deze techniek. De auteur Hesp verwoordt deze afrader beeldend met een citaat van Godfried Bomans uit Elseviers Weekblad:
Iemand die een lezing houdt over het glasblazen, begint bij de Phoeniciërs, gaat dan over op de onvermijdelijke Grieken en Romeinen, vervolgt zijn weg over de Venetiaanse school, de meesters van Cluny, Poitiers en Keulen en blijft, omdat in de zaal het verlangen naar de laatste bus zich kenbaar maakt, noodgedwongen in de 18de eeuw steken. De nadelen van deze werkwijze zijn veelvuldig. Ten eerste is de spreker niet aan Leerdam toegekomen. Dat is een kapitale fout. De beschrijving ener historische ontwikkeling zonder het heden als resultante is cathederwijsheid. Vervolgens laat hij een totaal uitgeputte vergadering achter. Er is niets zo slopend als een spreker, die alles zegt wat hij weet, in plaats van slechts te weten wat hij zegt.
| |
Vermijd een expliciete doelstelling
Als een spreker uitdrukkelijk aangeeft wat hij denkt te bereiken met zijn toespraak, neemt hij volgens hedendaags onderzoek een risico. ‘Bij toespraken die op overtuigen, meningsverandering of direct te ondernemen actie door het publiek gericht zijn, is het doorgaans niet verstandig dit van tevoren aan te kondigen, aangezien dat averechts werkt.’ (F.R. Oomkes)
| |
Vermijd een verkeerde houding en toon
Afraders die meer het optreden (inclusief toon en houding) van de spreker tijdens de inleiding betreffen dan de inhoud van de inleiding worden vooral in het begin en midden van de twintigste eeuw aangetroffen. Er wordt voor gewaarschuwd ‘het gevaar te vermijden in valsche pathos te vervallen’. Ritter gaat omstreeks 1940 uitgebreid in op de ‘gevoelstoon’:
De groote, onvergeeflijke fout, waaraan de meeste sprekers (...) zich schuldig maken is deze: dat zij bij voorbaat den gevoelstoon aanzetten. Zij plaatsen hun voeten op de pedalen nog eer het oratorisch klavierspel begint. Velen beklimmen het spreekgestoelte, die eigenlijk meer huilers dan sprekers zijn.
Sommige adviseurs hebben het over het vermijden van de ‘sprekerskuch’ (‘Hm, hm. Meneer de voorzitter, dames en heren...’) en het niet toegeven aan ‘sprekersjeuk’ - het betasten van oren, neus, haren of keel.
Liesbeth Tonckens vult de lijst met presentatie-afraders voor de eerste minuten nog flink aan:
Een ceremonieel gelaat opzetten. U achter een spreekgestoelte verschansen. Van een microfoon gebruik maken (behoudens uitzonderingen). Met een klein spiekbriefje in de hand opkomen. Wapperen met papieren. Denken dat deze neutrale beginstand stijf staat. Veronderstellen dat men gedurende de hele rede zo stokstijf moet blijven staan. De wachttijd verkorten. Aannemen dat de mensen in de zaal uw hart horen bonzen. U laten ontmoedigen door een gering aantal aanwezigen. Kuchen, ‘eh’ stamelen of ‘nou’. (...) Zacht of onduidelijk of te snel inzetten. De tekst voorlezen. Een ander begin uitspreken dan u voorbereid had.
Deze lijst is niet volledig. Wie nieuwe boeken doorneemt, zal zo nu en dan weer nieuwe vitia aantreffen. In onze adviesboeken werden bijvoorbeeld nog genoemd: ‘vermijd een ik-gericht begin’ (deze afrader kan overigens botsen met het advies om zichzelf geloofwaardig voor te stellen en met resultaten uit ons experimentele onderzoek waaruit blijkt dat eigen roem minder stinkt dan verwacht), ‘vermijd moppen’ (‘een ware kunst die maar weinigen beheersen’), ‘vermijd structuuraankondiging’ (een weinig boeiende wetenschappelijke aanpak - overigens zijn er meer auteurs die dit middel juist aanraden: een echt strijdpunt dus), ‘vermijd het bruuskeren van het publiek’ (welwillende identificatie met de spreker maakt plaats voor agressie), en ‘vermijd een citaat’.
| |
Klassieke en moderne valkuilen
Welke vitia hebben de eeuwen getrotseerd? En welke nieuwe afraders doken er op? Van de 21 verschillende vitia zijn er 8 klassiek en 13 nieuw. Uit de inventarisatie bleek dat de meest genoemde vitia de moderne zijn: ‘vermijd clichébegin’, ‘vermijd excuus’ en ‘vermijd historische inleiding’. Het meest voorkomende klassieke vitium is ‘vermijd irrelevante inleiding’.
De klassieke vitia ‘vermijd een algemene inleiding’ en ‘gebruik geen inleiding uit een andere toespraak’ hebben we niet meer aangetroffen in de moderne bronnen; wel zijn voorbeelden gevonden van ‘vermijd een onpersoonlijke inleiding’, die hiermee sterke overeenkomsten vertoonden.
De aanloop naar een goede toespraak is kortom bezaaid met valkuilen. Maar het zijn plaatsen die door de klassieke en moderne spreekadviseurs op de kaart zijn aangetekend. Het blijft natuurlijk de vraag hoe diep de kuilen zijn. Of, met andere woorden, een leuke, maar irrelevante anekdote ook echt tot het begin leidt waarna het niet meer goed komt, moet nog blijken. Er is eigenlijk experimenteel onderzoek nodig om hierover uitsluitsel te geven. Een begin is hiermee gemaakt in De eerste minuten.
Bas Andeweg en Jaap de Jong promoveerden eerder dit jaar op hun proefschrift De eerste minuten. Attentum, benevolum en docilem parare in de inleiding van toespraken. Den Haag: Sdu Uitgevers. Zie voor alle literatuurverwijzingen en achtergronden ook www.deeersteminuten.nl. Een uitgebreider artikel over dit onderwerp verscheen onlangs in Tekst[blad].
|
|