Ingebouwde grammatica
Wie de hen/hun-regel op school (goed) geleerd heeft, is er vaak erg aan gehecht. Mijn collega-ANS-redacteur professor Van den Toorn, die meermalen lezingen over de Nederlandse taal gehouden heeft in Indonesië, kreeg - als hij om onderwerpen vroeg - vaak te horen: ‘Meneer, kunt u niet vertellen van hen en hun?’ Dat werd dan gevraagd door oudere Indonesiërs die vroeger op school perfect Nederlands geleerd hadden en daarin bevestigd wilden worden.
De hen/hun-kwestie als grammaticaal schemergebied: de Taaladviesdienst stelde een lijst op met ten minste 500 twijfelgevallen.
www.onzetaal.nl
Maar de hen/hun-regel is niet zo makkelijk. Wie nagaat wat er in grammatica's, taalgidsen, leerboeken voor anderstaligen, enzovoort over gezegd wordt, vindt meestal niet veel meer dan: ‘gebruik hen als lijdend voorwerp en na voorzetsels, en hun als meewerkend voorwerp’; vaak met de toevoeging dat het onderscheid vooral of alleen in geschreven taal gemaakt wordt. Dat is in elk geval een onvolledige regel.
Want allereerst bestaan er meer ‘voorwerpen’ dan het lijdend en het meewerkend voorwerp: grammatici onderscheiden ook nog het belanghebbend voorwerp (‘Ze had hun een maaltijd bereid’), het ondervindend voorwerp (‘Het spijt hun’), het oorzakelijk voorwerp (‘Ze waren hen beu’), het bezittend voorwerp (‘De tranen sprongen hun in de ogen’), en misschien nog wel meer (de grammaticale taalbeschrijving is voortdurend in ontwikkeling en zal wel nooit af zijn). Helaas is er hier geen ruimte om nader op deze onderscheidingen in te gaan.
In verband hiermee zouden taalgeleerden het over twee dingen eens moeten zijn. Ten eerste: welke concrete gebruiksgevallen behoren tot welke van de zojuist genoemde categorieën; bijvoorbeeld: is het voorwerp in het verbaast... lijdend of ondervindend voorwerp? Ten tweede: welk voorwerp vereist hen, welk hun; is het dus het verbaast hen of het verbaast hun? Maar ook al zouden ze het daarover eens zijn, dan zijn we er voor de praktijk nog niet. Want het taalgebruik werkt op zijn eigen manier.
Moedertaalsprekers van het Hoogduits kunnen bij de persoonlijke voornaamwoorden behalve tussen de onderwerps- en de bezitsvorm ook onderscheid maken tussen de derde en de vierde naamval (bijvoorbeeld mir - mich, ihm - ihn, Ihnen - Sie): dat zit in hun ingebouwde grammatica. Moedertaalsprekers van het Standaardnederlands hebben een andere ingebouwde grammatica. Zij kunnen bij de persoonlijke voornaamwoorden alleen verschil maken tussen onderwerps- en voorwerpsvormen: het is ‘Hij heeft mij geslagen’ en niet ‘Hem heeft ik geslagen’, ‘Zij heeft het jou gegeven’ en niet ‘Haar heeft het jij gegeven.’ Ook een kind van zes, dat nog nooit van onderwerp en voorwerp (laat staan lijdend of meewerkend voorwerp) gehooid heeft, doet dit feilloos. Maar om dan binnen die categorie van de persoonlijke voornaamwoorden alleen bij de derde persoon meervoud ineens het soort voorwerp te beoordelen en op grond daarvan te kiezen tussen hen en hun - nee, daar voorziet onze ingebouwde grammatica niet in.