Prachtig
Hans Heestermans
Onze moralistische volksdichter Jacob Cats schrijft in het begin van de zeventiende eeuw het volgende over de vrouw:
Een sagt, een buygsaem hert,
Ick haet een prachtig wijf, al
Jacob Cats (1577-1660)
Portret: W.P. Hoevenaar en P.W. v.d. Weijer.
De vrouw moet volgens hem dus beschikken over een zacht, lief hart, en ze moet buigzaam en meegaand zijn (dat wil waarschijnlijk zeggen: zich voegen naar haar man). Als ze die eigenschappen heeft, dan is dat het hoogste wat ze als vrouw kan bereiken, dan verdient zij een kroon. Dat is de betekenis van de eerste regel van dit stukje poëzie. De tweede regel lijkt nogal paradoxaal te zijn: het is beslist niet gebruikelijk om bij voorbaat een hekel te hebben aan een mooie vrouw. Zeker niet in de poëzie van Jacob Cats. Hij zal je hooguit wijzen op de gevaren die kleven aan de liefde voor een vrouw die slechts uitblinkt in schoonheid. Maar prachtig betekent op deze plaats dan ook niet ‘fraai en weelderig, inzonderheid door kleeding, sieraden, en derg.’, zoals het Woordenboek der Nederlandsche Taal het enigszins archaïsch omschrijft. Nee, de eerste betekenis is ‘hooghartig, trots, aanmatigend’, en dat is wat hier bedoeld is. Cats vindt dat je je niet moet encanailleren met hooghartige vrouwen, ook al zijn ze nog zo mooi.
Prachtig is natuurlijk afgeleid van pracht, met als oudste en allang verouderde betekenis ‘hoogmoed’. De zeventiende-eeuwse dichter S. van Beaumont verduidelijkt wat we onder die hoogmoed moeten verstaan:
Als het u al gaet nae wensch
Sijt ghy een trots hoovaerdigh
Vol van onlijdelijcke [= onuit-
Die niemant nevens u en acht.
Dit pracht is ontleend aan het Duitse Pracht, eveneens in de zin van ‘trots, hoogmoed’. In het Duits is dat echter niet de oudste betekenis: dat is ‘lawaai’.
De tweede betekenis van prachtig is al net zo verouderd als de eerste, maar sluit daarbij wel heel direct aan. In een ander zeventiende-eeuws boek, namelijk de Oost-Indische ende West-Indische Voyagien, staat te lezen: ‘[De vrouwen van Guinea] zijn niet prachtich om hun copere Ketels ofte schotels schoon te schueren, ofte die te doen blincken’. In eerste instantie zou je kunnen denken dat die Guinese vrouwen niet te trots zijn om zelf hun potjes en pannetjes eens een schrobbeurt te geven. Dat is het gevaar van een klein stukje tekst: het kan je op het verkeerde been zetten. Als je meer context hebt, dan kom je tot de interpretatie dat die vrouwen niet zo gesteld zijn op pracht en pronk dat ze de moeite nemen om hun ketels en schotels blinkend te maken. Prachtig is hier gebruikt in de zin van ‘prachtlievend, pronkzuchtig’. Het verband is duidelijk: de hooghartige is trots op zichzelf. Hij houdt niet van de anderen, want die acht hij minder dan zichzelf. De pronkzuchtige is alleen maar gesteld op pompeuze praal of, wat neutraler, op schoonheid. Wat aan zijn hoge maatstaven niet beantwoordt, zal hij verre van zich schuiven.
De relatie tussen ‘lawaai’ en ‘hoogmoed’ is wat minder voor de hand liggend, maar er zijn overeenkomsten.