Verbinden en scheiden
Inmiddels heb ik al termen gebruikt als jargon, vaktaal, vakterminologie, geheimtaal en slang. Het is nog niet zo eenvoudig om dit terminologische kluwen te ontwarren. Al is er veel jargon, vaktaal, enz. beschreven en in woordenlijsten vastgelegd, aan de eigen aard van al die verschillende taalsoorten is nog maar weinig aandacht geschonken. Een van de manieren waarop dat kan, is kijken naar hun sociale functie.
Wezenlijk voor de sociale functie van alle talen is dat zij verbinden naar binnen en scheiden naar buiten. Het Nederlands verbindt alle Nederlandstaligen met elkaar en tegelijk grenst het de Nederlandstalige gemeenschap af van de Franstalige, Engelstalige, Duitstalige, enz. Dat principe werkt ook bij kleinere groepstalen, al verschillen binding en scheiding per groepstaal sterk. Het volgende schema verduidelijkt dat.
|
valktaal |
slang |
jargon |
algemene taal |
|
GESLOTEN |
Bargoens |
|
idiolect |
|
OPEN |
|
thuistaal |
|
|
|
|
Links in het schema staan de meest gesloten taalsoorten, die dus het meest naar binnen gericht zijn: de ‘vaktaal’, die beroeps- of vakgenoten onder elkaar gebruiken, het ‘Bargoens’ als de geheimtaal van sommige jongens van de gestampte pot en meisjes van de vlakte, en ‘thuistaal’, die buiten het gezin of de familie onbegrijpelijk is. ‘Slang’ lijkt me wat opener dan Bargoens, omdat de sprekers ervan (sociale groepen als studenten en jeugdcultuurgroepen) zich minder van de samenleving afwenden. ‘Jargon’ staat tussen ‘gesloten’ en ‘open’ in. Het is vaktaal die niet voor vakgenoten wordt gebruikt maar voor buitenstaanders. Jargon ontstaat daar waar vakspecialisten het publieke domein betreden, zoals politici en ambtenaren dat geregeld doen, of sportverslaggevers en reclamemensen. Ze gebruiken hun deskundigheid om mensen in te lichten of te overtuigen, maar het is een lastige opgave dat tegelijkertijd deskundig én begrijpelijk te doen. Omdat dat zo vaak misgaat, wordt jargon als irritant ervaren. De term jargon heeft een ongunstige bijbetekenis.
Voor de volledigheid is in het schema ook nog de term idiolect opgenomen. Taalkundigen gebruiken die voor de taal van een individu. In het schema zijn specifieke idiolecten bedoeld als het Cruijffiaans (‘Ieder nadeel heb z'n voordeel’), het Louis van Gaaliaans (‘Zijn jullie nou zo dom of ben ik nou zo slim?’), het Lubberiaans (‘Vanuit een positieve grondhouding’) en het Balkenendes (‘Als het gaat om...’). Ook deze taalsoort neemt bezit van de publieke ruimte en hij heeft soms een irritatiefactor die die van het groepsjargon naar de kroon steekt.
Jargon lijkt in onze tijd sterker voelbaar dan ooit. Dat heeft te maken met ontwikkelingen in zowel het open als het gesloten gedeelte van ons schema. In het gesloten deel is er onmiskenbaar sprake van een toenemende specialisering en technologisering van het beroepsleven, wat leidt tot steeds meer specifieke vaktalen. En in het open gedeelte is er uiteraard de opkomst van de informatiemaatschappij met allerlei nieuwe media, waar de voorlichters, deskundologen en dr. Clavans elkaar verdringen. Beide ontwikkelingen bevorderen de groei en bloei of, zo u wilt, de woekering van jargons.