‘Amsterdam en haar grachten’
De gewoonte om met haar naar onzijdige geografische namen te verwijzen heeft waarschijnlijk een andere oorzaak. Ook dit gebruik is al heel oud. Zo merkte David van Hoogstraten in de inleiding van zijn Aenmerkingen over de geslachten der zelfstandige naamwoorden uit 1700 op: ‘Men spreekt en schryft dikwils: Parys of Amsterdam is groot in haer muren; daer nochtans [= hoewel] de namen der Steden onzydig zyn, als blykt uit de bijvoeglyke [naam]woorden, en artikel [= lidwoord].’ Adriaan Kluit echter, die in de vijfde, door hem bewerkte druk van de Aenmerkingen uit 1759 voetnoten heeft toegevoegd, is van oordeel dat haar in deze context wel degelijk gebruikt mag worden, naar analogie van woordgroepen als het meisje en haar familie.
Met andere woorden: volgens Kluit gaat het natuurlijk geslacht boven het grammaticaal geslacht. Maar de namen van steden en landen hebben toch geen ‘natuurlijk’ geslacht, het zijn toch geen levende wezens? Nu niet meer, maar vroeger werden ze als zodanig voorgesteld. In de klassieke Oudheid ontstond de gewoonte om steden en landen te personifiëren, dus voor te stellen als (mythologische) personen. In de praktijk waren dit meestal vrouwen. De stad Athene was gewijd aan de godin Athena, en Europa was vernoemd naar de gelijknamige mythologische dame. Ook Nederlandse steden kenden in de Renaissance stedenmaagden, verpersoonlijkingen van een stad in de gedaante van een maagd. Een voorbeeld is de stedenmaagd van Amsterdam, die in het verleden met haar verschijning titelpagina's van boeken opluisterde. In de tijd van de Republiek werd de Hollandse maagd afgebeeld op guldens en andere munten.
Stedenmaagd van Amsterdam
Titelprent van Casparus Commelin, Beschryvinge der stad Amsterdam, 1726.
Dankzij deze verpersoonlijkingen beschouwde men steden en landen als vrouwelijk, hoewel zij het lidwoord het bij zich droegen. Daarbij was het woord stad vrouwelijk, dus wellicht beschouwde men Amsterdam en haar grachten ook als een verkorting van de stad Amsterdam en haar grachten. Hoe het zij, van de zeventiende eeuw tot heden is een continue reeks voorbeelden te vinden van verwijzingen naar geografische namen met haar. Het gebruik leeft tot op heden voort, ook nu geografische namen niet meer worden gepersonifieerd. Wellicht zijn we inmiddels via oudere literatuur zó gewend geraakt aan de ‘vervrouwelijking’ van dergelijke namen dat we eraan zijn blijven vasthouden. Daarbij worden steden en landen misschien ook als collectief opgevat - en zoals we al zagen worden collectiva al eeuwenlang gecombineerd met haar.
Uit het bovenstaande blijkt hoe het gebruik van haar in deze bijzondere gevallen moet worden verklaard. Nu moet het alleen nog door de strenge taalmeesters worden geaccepteerd als goed Nederlands. Wellicht dat kennis van de ouderdom en herkomst van het verschijnsel de acceptatie vergemakkelijkt.