| |
| |
| |
| |
Bloeien: West-Nederlandse norm
Henk Harmsen - Stokkum
Riemer Reinsma schrijft in zijn artikel ‘Natuurlijke verschuivingen’ (Onze Taal juli/augustus) met misplaatste stelligheid dat bloeden nooit als [bloeien] wordt uitgesproken (zoals [goeie] voor goede). Volgens Reinsma zou deze uitspraak lachwekkend kunnen overkomen. Welnu, in het oosten van Nederland hoor je wel degelijk heel vaak [bloeien] in de betekenis ‘bloeden’, en zeker niet alleen bij dialectsprekers.
Hoewel ik Onze Taal waardeer, valt me vaak op dat de auteurs een veel te West-Nederlandse benadering hebben en kennelijk niet bekend zijn met gewestelijk taalgebruik, laat staan met dialecten. Het wordt echt tijd dat Onze Taal een bijkantoor opent in het oosten.
| |
Herkomst quiz
Berry J. Prinsen - Marbella, Spanje
Mark Milis schrijft in het juninummer over de vervoeging van het werkwoord quizzen. Wat míj́ nu al tijden fascineert, is de óórsprong van het woord quiz. Hoewel de meeste woordenboeken zeggen dat die onbekend is, wil ik u het volgende verhaal over de vermeende oorsprong niet onthouden.
Vragenvuur, een van de vele tv-quizzen.
Er wordt weleens beweerd dat het is ‘uitgevonden’ tegen het einde van de achttiende eeuw door James Daly, de eigenaar van een theater in Dublin. Vanwege een weddenschap wilde deze man bewijzen dat het mogelijk was een verzonnen woord met betekenis binnen 48 uur algemeen bekend te maken in de hele stad. Volgens de overlevering liet hij daarom het woord quiz op muren door de hele stad schrijven, maar er is geen bewijs dat deze theorie juist is. Wel heb ik dit verhaal meerdere malen gehoord, en het staat ook vermeld in The Oxford Dictionary of Phrase and Fable.
| |
Naschrift redactie
Michael Quinion, die onder meer betrokken is bij de samenstelling van enkele Oxford-woordenboeken, schrijft op zijn website www.worldwidewords.org dat deze theorie het best bezien kan worden door de bodem van een met Ierse drank gevuld glas. Maar wat dan wel de herkomst is van quiz, is inderdaad onzeker. Volgens het Etymologisch woordenboek van Van Dale komt het Engelse woord quiz van het Latijnse quis, oftewel ‘wie’. Volgens een andere theorie, die te vinden is in het Etymologisch woordenboek van J. de Vries en F. de Tollenaere, dankt quiz zijn bestaan aan ‘associatie met to question “ondervragen” en inquisitive “nieuwsgierig”’.
| |
't Kofschip bij niet-Nederlanders
Nels Schmidt - Oosterbeek
Hoe kan het toch dat zo veel mensen ‘het gebeurd’ schrijven, of ‘hij bedoeld’? Die vraag werpt Hans Aniba op in het juninummer van Onze Taal. Aniba wijt het aan de invloed van het voltooid deelwoord. Spellers van het Nederlands hoeven nauwelijks meer na te denken: zij passen overal ‘'t kofschip’ toe, ook als dat niet zou moeten. Daar zit wel wat in. Niet-Nederlandse spellers van onze taal moeten wél nadenken en maken de fout niet, zo is mijn ervaring bij het onderwijs aan asielzoekers en vluchtelingen.
| |
D/t-fouten
Ada van Campen-Veldhuis - Haaksbergen
Hans Aniba schrijft in zijn artikel ‘Wat gebeurd er?’ (Onze Taal juni) over het verschijnsel dat werkwoorden in de tweede en derde persoon enkelvoud steeds vaker een d als uitgang krijgen. Het is mij opgevallen dat dat heel vaak gebeurt bij werkwoorden die beginnen met be-, ver-, ont-, ge-, enzovoort (bedoelen, verdubbelen, ontsieren, gebeuren), waardoor de voltooid verleden tijd ervan niet gevormd wordt met ge- en dezelfde vorm heeft als de (fout gevormde) tweede en derde persoon enkelvoud van de onvoltooid tegenwoordige tijd (bedoeld, verdubbeld, ontsierd, gebeurd).
| |
Kunstenaar
Nico Vissel-Zaandam
In de juli/augustusaflevering van ‘Tamtam’ valt de redactie in een bekende kuil. Onder het kopje ‘Taal beperkt creativiteit’ staat dat een ‘kunstenares’ door dementie creatiever is geworden, waarbij kunstenares een onjuiste vertaling is van het Engelse artist. Artist staat namelijk alleen voor ‘beeldend kunstenaar’ - de betekenis van kunstenaar is uitgebreider.
Overigens bestaat eenzelfde verwarring rond het woord scientist, dat altijd alleen chemici en fysici betreft. Ten onrechte wordt dat in sommige teksten met wetenschapper vertaald; een niet-exacte wetenschapper is echter een ‘scholar’.
| |
Woorden op -(e)ling
Herman de Boois - Nieuwegein
Bij de aflevering van Guus Middags rubriek ‘Woordenboek van de poëzie’ over het woord weggeling (Onze Taal juli/augustus) zou ik graag een kanttekening plaatsen. Middag suggereert dat woorden op -(e)ling personen aanduiden van wie een negatief aspect wordt benadrukt. Bij de voorbeelden die hij noemt (ellendeling, mislukkeling en stommeling), is dat misschien zo, maar in het algemeen is dat niet het geval: dergelijke woorden hebben vaak een neutrale betekenis en soms zelfs een positieve. Dat geldt zowel voor woorden die uitgaan van een zelfstandig naamwoord (naast ellendeling bijvoorbeeld dorpe-
| |
| |
ling, kamerling en noorderling), als voorwoorden die uitgaan van een werkwoord (naast mislukkeling bijv. boreling, drenkeling en sterveling) en woorden die een bijvoeglijk woord als basis hebben (naast stommeling bijv. enkeling, jongeling en lieveling).
| |
Polderhollands
Andrea Nelissen-de Pont-Nijmegen
Loulou Edelman doet in het juninummer van Onze Taal verslag van een onderzoek dat zij uitvoerde naar de vraag of Poldernederlands inderdaad vooral door ‘zelfbewuste jonge intellectuele vrouwen’ gesproken wordt. Er was in ieder geval één conclusie die ik als zuiderling ook zonder wetenschappelijk onderzoek kon trekken, namelijk dat de meeste in het artikel onderzochte sprekers uit de Randstad komen. Daarom lijkt de benaming Poldernederlands me niet correct: Polderhollands zou hier beter op zijn plaats zijn.
| |
Fouten op internet [1]: internetteksten zijn niet privé
Olaf Boschman - Amsterdam
Voor een deel kan ik me vinden in de stelling van Frank Jansen in de juli/augustusaflevering van zijn rubriek ‘Hom of kuit’ (‘In persoonlijke ontboezemingen op internet is de afwijking van schrijftaalnormen niet erg’). Inderdaad, afwijken van de taalnormen is niet erg zolang het gaat om ontboezemingen die je privé doet. Als je in je dagboek zinnen fabriceert die wemelen van de fouten: prima. Ik hoef dat niette lezen en krijg de kans niet het te lezen.
Maar als datzelfde dagboek te lezen is op internet, dan ligt dit heel anders. Ook dan hoef ik het niet te lezen. Maar ik krijg wel de kans het te lezen. Voor de potentiële lezer is het dan wel zo aardig als je je aan de formele taalregels houdt. Om Frank Jansens voorbeeld van staatssecretaris Nijs aan te halen: als ze haar tekst een keer had doorgelezen voor publicatie, dan had ze de grootste fouten er vast uitgehaald. Dat mag je toch verwachten van iemand die prat gaat op een afgeronde universitaire opleiding, gevolgd dooreen MBA? Bovendien: hoe persoonlijk de ontboezemingen van staatssecretaris Nijs ook mogen zijn, ze zijn natuurlijk niet privé. Haar ontboezemingen zijn interessant vanwege haar werk als staatssecretaris. En als je gebruikmaakt van een website die is geregistreerd (en waarschijnlijk ook betaald) door je werkgever, dan mag je best proberen fouten te voorkomen.
Dat er veel eigenheid en variatie verloren gaat als je probeert een tekst binnen de formele taalkaders te houden, lijkt me sterk. Kijk naar het proza van een andere bewindspersoon, Jan Peter Balkenende. Hij houdt zich aan de formele taalregels, maar weet wel geheel eigen, onnavolgbare teksten te fabriceren.
| |
Fouten op internet [2]: internetdagboeken redigeren?
Frank Drop - Leiden
Zou u het persoonlijk dagboek van staatssecretaris Nijs van Onderwijs nog lezen als u wist dat de allerergste type-, spel- en stijlfouten eruit gehaald waren door een team van ambtelijke redacteuren? Dat vraagt Frank Jansen in de juli/augustusaflevering van zijn rubriek ‘Hom of kuit’. ‘Nee, natuurlijk niet’, is het voor de hand liggende antwoord.
Ik las dat dagboek sowieso al niet en ik ga dat ook zeker niet doen. Want dagboeken zijn per definitie onleesbaar. Alleen als ze geschreven zijn door literair getalenteerde auteurs valt er enig plezier aan te beleven. In boekvorm gepubliceerde dagboeken zijn overigens allemaal door de handen van een redacteur van de uitgever gegaan. En daar is niks op tegen. Wie zit er te wachten op het incoherente gestamel van de oerversie van de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste pijntjes, probleempjes en meninkjes?
Ten slotte, hoe weet Jansen zo zeker dat er niet vanaf het begin een team van ambtelijke redacteuren over Nijs' teksten heen gegaan is? Heeft ze überhaupt een letter van haar persoonlijk dagboek zelf geschreven? Is het niet gewoon bedacht door een van haar persoonlijke ‘spindoctors’, met de bedoeling haar een menselijker gezicht te geven?
| |
Rozemarijnstraat
Coen Eggen - Kelmond
Riemer Reinsma schrijft in de mei-aflevering van zijn rubriek ‘Geschiedenis op straat’ over de Rozemarijnstraten in Nederland, waarvan sommige hun naam misschien te danken hebben aan de prostituees die er huisden; in minstens één andere, in Amsterdam, hielden bloemschiksters atelier. Een aardige afwijking van het gesignaleerde stramien vormt de Rozemarijnstraat in Schimmert. Ooit Poelweg geheten, werd deze straat door de Franse bezetters bij het maken van een straatnamenlijst omgedoopt in Rue Marin. Later, toen de Fransen weer vertrokken waren, werd die naam door een halfgeletterde ambtenaar terugvertaald in Rozemarijnstraat.
| |
Geweldloze communicatie
Rob Daneels - Brussel
Bij het lezen van Frank Jansens artikel ‘Nederlands ontwapend! Geweldloze communicatie als antwoord op agressief taalgebruik’ (Onze Taal juli/augustus) kreeg ik een dubbel gevoel. Enerzijds ben ik blij dat door dit artikel mensen met geweldloze communicatie (GC) kunnen kennismaken. Anderzijds ben ik erg teleurgesteld over deze voorstelling van GC, want die stemt nauwe- | |
| |
lijks overeen met hoe ik het in enkele cursussen heb leren kennen. Eén voorbeeldje uit de vele: de beschreven ‘GC-reactie’ tegenover tramvandalen (‘Ik begrijp dat u behoefte hebt aan een uitlaatklep’) staat heel ver af van wat in GC-cursussen wordt geleerd, namelijk dat we nooit in iemands plaats moeten zeggen wat zijn of haar behoeften zijn. Daarnaast meen ik te begrijpen dat Jansen moeilijk kan geloven dat GC echt kan werken, behalve als het gaat om mensen met wie je al een goede communicatie hebt. Mijn eigen ervaring is dat dit model de mogelijkheid geeft om de kwaliteit van onze communicatie met de anderen én met onszelf (het gaat immers om veel meer dan een communicatietechniek voor conflictoplossing) aanzienlijk te verbeteren. Ik ben dan ook bijzonder droevig bij de gedachte dat geïnteresseerden zich voor hun idee over GC zouden baseren op dit artikel. Voor verdere informatie verwijs ik de lezers graag naar de onder Jansens stuk genoemde website www.geweldlozecommunicatie.nl, en naar de Engelstalige website www.cnvc.org.
| |
Louf
Hans Kroese - Hoorn
Schrijver Hafid Bouazza wordt in het meinummer van Onze Taal geïnterviewd door René Appel, en merkt op een gegeven moment op dat het woord loof in het West-Fries gebruikt wordt in de betekenis ‘vermoeid’. Het wordt echter geschreven en uitgesproken als ‘louf’. In zijn boek Mooi zoid verklaart Jan Pannekeet de betekenis zonder enige wetenschappelijke pretentie:
louf (= moe, vermoeid);
louf ken lang: reactie op iemand die klaagt over vermoeidheid. De zegswijze wordt soms schertsend als volgt aangevuld: louf ken lang an éér je biene bai je kniese of benne en den ken je nag zeuven jare op de stompies (of: en den ken je nag te wortelewuden nei Langedaik).
Vertaling: ‘Je vermoeidheid zal nog wel even duren voordat je benen tot de knieën afgesleten zijn en dan kun je nog wel zeven jaar door op de stompjes (of: en dan kun je nog onkruid gaan wieden tussen de wortelen bij Langedijk).’
| |
Accentenspook
Dick van Voornveld - Zwanenburg
Hugo Klooster geeft in het juli/augustusnummer van Onze Taal een uitgebreid overzicht van het hedendaagse onderwijsjargon. Veel van deze woorden zijn samenstellingen, en zodra die uit drie of meer zelfstandige woorden zijn opgebouwd, slaat het accentenspook toe! Wedden dat collega's van Klooster het over het ‘verzuimbegeléídingsgesprek’ bij de ‘onderwijsléérsituatie’ hebben? Van het laatste woord valt zonder juist accent nauwelijks de betekenis vast te stellen, en dus is een juiste uitspraak van groot belang voor de communicatie. Als voorbeeld gebruik ik altijd het woord stadsdéélraad, dat suggereert dat de stadsraad uit meerdere delen bestaat. In werkelijkheid is de stad in parten verdeeld met ieder een eigen raad, een stádsdeelraad dus.
|
|