| |
| |
| |
| |
Oorlogswoorden [1]: Tweede Golfoorlog
Bart Vanwittenbergh - Brussel
Ton den Boon noemt in het juninummer de recentste oorlog in Irak ‘de Tweede Golfoorlog’, maar eigenlijk is het de derde. Vanuit ons westerse standpunt tellen we gemakshalve vaak de bloedigste Golfoorlog, die tussen Iran en Irak, niet mee. Ik kan mij voorstellen dat dit bij Iraniërs en Irakezen een wrang gevoel oproept: een oorlog telt enkel als er westerlingen in meevechten.
| |
Naschrift Ton den Boon
De recentste oorlog in Irak wordt inderdaad soms als ‘de Derde Golfoorlog’ aangeduid. In de krant is die aanduiding echter veel minder frequent dan de Tweede Golfoorlog. Hoewel ik over de aanduiding getwijfeld heb, heb ik er uiteindelijk voor gekozen aan te sluiten bij de frequentste aanduiding in de media.
| |
Oorlogswoorden [2]: fedaï
Mark Eijkman - Leiden
Ik heb een paar opmerkingen bij het overigens lezenswaardige artikel ‘Van A-day tot zelfmoordstrijder’ van Ton den Boon (Onze Taal juni). Ik ben geen arabist, maar fedaï (meervoud: fedaïen) betekent zeker niet letterlijk ‘strijder’, zoals Den Boon schrijft. Het betekent ‘opofferingsgezinde, vrijwilliger’ (van feda ‘offer, opoffering’), dus het verwijst naar iemand die bereid is zijn leven op te offeren. Een strijder is een ‘moedjahed’ (in het Nederlands vooral bekend in het meervoud en dan gespeld als moedjahedien), die zich bezighoudt met ‘djihad’, beide inmiddels ook bekende termen in Nederland. Tot zover deze minicursus Arabisch.
| |
Naschrift Ton den Boon
Fedäjï betekent van oorsprong ‘iemand die bereid is zich op te offeren voor zijn geboorteland’, een martelaar dus, zoals de heer Eijkman schrijft, maar de betekenis lijkt inmiddels te zijn verschoven. Tegenwoordig gebruiken de kranten het voor ‘strijder’.
Het woord letterlijk had ik bij nader inzien beter kunnen vermijden. Als ik de mogelijke verwarring had voorzien, zou ik een andere formulering hebben gekozen.
| |
Oorlogswoorden [3]: martelaar
A.W.A.P. Bouman - Alphen aan den Rijn
Het oorlogslexicon van Ton den Boon in het juninummer kreeg de titel ‘Van A-day tot zelfmoordstrijder’, en dat laatste woord zou betekenen: ‘iemand die een martelaarsactie onderneemt’. Wat mij daarin verontrust, is dat een zelfmoordactie kennelijk gelijkgesteld wordt aan een martelaarsactie. Hier heeft Den Boon dan de uitleg overgenomen die fanatieke moslims aan het begrip martelaar toekennen. Volgens mijn begrip máákt een martelaar geen slachtoffers; hooguit ís hij het, en hij neemt geen anderen mee in zijn daad.
| |
Sterke en zwakke werkwoorden [1]: verliesde
Femke Simonis - docente Erasmushogeschool, Brussel
Het artikel over het zwak worden van sterke werkwoorden - en andersom - van Joop van der Horst (Onze Taal juni) kwam voor mij als een geschenk uit de hemel. Het was een welkome aanvulling op een vaststelling waartoe mijn collega José Tummers van de KU Leuven en ik zijn gekomen nadat we de examens van de eerstejaarsstudenten Toegepaste taalkunde hadden nagekeken.
Voor het eerst sinds 1980, toen ik begon met Nederlands doceren, blijken studenten hun vervoeging van sterke werkwoorden niet meer te kennen. Zo maakte ik kennis met leesde (een vorm die maar liefst drie keer voorkwam), verliesde en ontvangde. Ik vraag me af of anderen ook al met dit verschijnsel te maken hebben gehad.
| |
Sterke en zwakke werkwoorden [2]: taal verandert
Ingmar Roerdinkholder - Duiven
Joop van der Horst citeert in zijn artikel ‘Hebben we binnenkort afscheidgeneemd?’ (Onze Taal juni) C.B. van Haeringen. Die schreef in 1940 over de jongste generatie, die rammelt ‘aan de zware ketenen der traditie’ door ‘slaapte’ te zeggen in plaats van ‘sliep’, en ‘zingde’ in plaats van ‘zong’. Het oudere geslacht staat ‘gereed om te verbeteren’. Dit verbeteren zal in de toekomst volgens mij steeds minder vanzelfsprekend worden.
Ik denk dat ook deze eeuw de spreektaal op grammaticaal gebied sterk zal veranderen, dat wil zeggen vereenvoudigen, en wel door het grote aantal mensen die het Nederlands als tweede taal leren of de taal leren van ouders met een andere moedertaal. Zeker als men het percentage allochtone jongeren in de Randstad in ogenschouw neemt, is zo'n vereenvoudiging bijna onvermijdelijk. Ten eerste zal het onderscheid tussen de en het, die en dat in hun spreektaal verdwijnen (‘Zie je de meisje die dat heeft gezegd?’) en verder zullen de meeste sterke werkwoorden verzwakken.
Ik verwacht dat dit door de autochtone bevolking wordt overgenomen. Eerst alleen in de spreektaal, maar uiteindelijk zal vast ook de schrijftaal overstag gaan. Of we dit erg moeten vinden is een ander verhaal. Zo gaat dat met de ontwikkeling van talen nu eenmaal.
| |
Sterke en zwakke werkwoorden [3]: jagen en scheren
P. van Weenen - Dalfsen
Een kleine aanvulling op het artikel van Joop van der Horst over sterke en zwakke werkwoorden. In mijn taalbeleving kunnen werkwoorden die zowel sterk als zwak zijn soms een verschillend gebruik hebben. Neem nu het werkwoord jagen. Joeg heeft voor mij meer de betekenis van ‘opjagen, wegjagen’, bijvoorbeeld van een vijand of achter een bal aan. Jaagde is voor mij het letterlijke ‘op
| |
| |
jacht zijn’. Nog een voorbeeld, waarbij mijn intuïtie overigens wordt bevestigd door de grote Van Dale: scheren. Het is: ‘Het vliegtuig scheerde over het veld’, maar: ‘Ik schoor mij.’
| |
Afbreekfouten [1]: Ventura Publisher
Jan Blokker-Wormer
Met interesse heb ik het stukje van Harry Cohen over de afbreekfouten in NRC Handelsblad gelezen (Onze Taal juni). Ik verbaas me al jaren over die merkwaardige afbrekingen in kranten en dergelijke. Al heel lang maak ik gebruik van een opmaakprogramma dat Nederlandse teksten vrijwel feilloos verwerkt: Ventura Publisher, waarvan helaas geen Nederlandse versie meer wordt gemaakt. Ik gebruik dan ook nog steeds een zeer oude versie, 3.1. Ik heb de woorden in het lijstje bij het artikel allemaal geprobeerd, maar Ventura gaat niet één keer de mist in!
| |
Afbreekfouten [2]: aanpassen programma
Kees Rijnierse - Eindhoven
Harry Cohen verbaast zich in ‘Afbreken met de computer’ over de afbreekfouten die de computer van NRC Handelsblad maakt (Onze Taal juni). Niet het aantal fouten vind ik schokkend (minder dan drie per NRC-editie), maar wel het feit dat van 35 woorden de juiste afbreking letterlijk in het Groene Boekje staat. Het minste wat je als computerprogrammeur kunt doen, is het hele Groene Boekje letterlijk invoeren.
Verder kunnen een aantal afbreekfouten worden vermeden door afgeleide vormen aan die woordenlijst toe te voegen: hert staat bijvoorbeeld wel in het Groene Boekje, hertje niet.
| |
Naschrift Hans Wammes, eindredactie NRC Handelsblad
Afbreekfouten in NRC Handelsblad hebben de voortdurende zorg van de redactie. Dat ze blijven voorkomen, heeft twee belangrijke oorzaken. De krant wordt gemaakt op computersystemen die gebaseerd zijn op verschillende rekenmodellen: een voor tekstverwerking en een voor vormgeving. Een door een redacteur ‘uitgevulde’ en op afbrekingen gecontroleerde tekst kan bij de vormgever fractioneel anders uitvallen. Dit leidt soms tot curieuze fouten.
Verder is het redactionele systeem relatief oud. Om de rekentijd te beperken kreeg het geen vocabulaire mee, maar alleen afbreekregels gebaseerd op lettergroepen. Waar het systeem faalt - vooral bij samenstellingen, verkleinwoorden en eigennamen - corrigeren we handmatig, hoewel dit onder tijdsdruk wel eens onvoldoende adequaat gebeurt.
Afbreekfouten die toch in de krant verschijnen, worden door een van onze eindredacteuren verzameld. Hij laat de desbetreffende woorden met correcte afbrekingen geregeld aan de woordenschat van de computer toevoegen. Inmiddels kent het redactionele systeem er 3216.
NRC Handelsblad voert eind volgend jaar een gecombineerd computersysteem voor tekst en vormgeving in. Dat moet een eind maken aan veel van de beschreven feilen.
| |
Kamertje honderd [1]: loo
Henk Harmsen - Stokkum (Gld.)
Volgens de Taaladviesdienst komt de aanduiding kamertje honderd (‘toilet’) van het Franse numéro cent (‘nummer honderd’, met een woordspeling op sentir ‘ruiken’; Onze Taal juni). Ik heb een aardige aanvulling op deze verklaring. Er gaat namelijk ook het verhaal dat nummer honderd in Engeland ontstaan is. Openbare mannentoiletten werden in de negentiende eeuw - bij wijze van volkshumor - wel voorzien van het opschrift ‘Waterloo’. Hieruit ontstond in de volksmond het woord loo voor waterplaats. Dit woord 1oo op de toiletdeuren werd, nadat de associatie met Waterloo was verdwenen, aangezien voor het getal 100.
| |
Kamertje honderd [2]: twee ronde openingen
Irmgard Schmetz - Arnhem
De Taaladviesdienst verklaart in de juni-aflevering van de rubriek ‘Vraag en antwoord’ de herkomst van kamertje honderd. In het boek Wat woorden weten van Frans Debrabandere staat: ‘numero honderd herinnert aan de ouderwetse dubbele plee, een plank met twee ronde openingen’. Ik heb zelf nog nooit zo'n ‘plee’ gezien, maar om daar nummer honderd van te maken, heb je niet veel fantasie nodig.
| |
Terugzucht
Rob van den Berg - Nijmegen
Guus Middag bespreekt in de februari/maartaflevering van zijn rubriek ‘Woordenboek van de poëzie’ de woorden heimwee, uitwee en toekomstzeer. In een recensie van Steven de Jongs film De schippers van de Kameleon door Ronald Ockhuysen (de Volkskrant, 26 juni 2003) trof ik een aardige aanvulling aan: ‘De Jongs terugzucht heeft ook het tempo en de toon geïnfecteerd.’
Mijn woordenboeken kennen dit woord niet. Ik vermoed dat het een nieuwvorming is met de betekenis ‘verlangen naar het verleden’.
| |
Íííís goed
Ingmar Roerdinkholder - Duiven
J. van Donselaar reageert in het juninummer van Onze Taal op de - schijnbaar erg irritante - mode-uitdrukking íííś goed, die afkomstig zou zijn uit het Surinaams-Nederlands.
Een ‘dubbele plee’ in East Anglia, Groot-Brittannië
Uit Lucinda Lambton, Temples of convenience. Londen, Fraser, 1978.
Zoals bekend, hebben veel creooltalen in die regio invloed ondervonden van het Portugees. Dat geldt ook voor het Sranantongo, dat een groot
| |
| |
stempel heeft gedrukt op het Surinaams-Nederlands. Nu viel mij in Portugal op dat daar de uitdrukking 'tááá bom! heel populair is. Deze verkorting van está bom (letterlijk: ‘(het) is goed’) heeft dezelfde intonatie als íííís goed en is vooral te horen tijdens gesprekken per mobiele telefoon. De grootste gebruikers ervan zijn - als mijn indruk juist is - de talrijke Lissabonners van Afrikaanse afkomst (Kaapverdianen, Angolezen, Mozambikanen, etc.) die hun voorouders met ‘onze’ Surinamers en Antillianen delen.
| |
Je vingers gekruist houden
Monique Janssens - Utrecht
Foto: Onze Taal
Het gekruist houden van je vingers heeft vele betekenissen (onder meer ‘bescherming’, ‘oké, goed’ en ‘vriendschap verbreken’), zo blijkt uit de juni-aflevering van Riemer Reinsma's rubriek ‘Bij wijze van zeggen’. Ik miste daarbij de betekenis die veel kinderen van verschillende generaties eraan geven: wat je met gekruiste vingers zegt, is ongeldig. Onlangs nog moest ik bemiddelen in een ruzie waarbij dit teken een rol speelde. Een buurjongen had mijn zoon beloofd dat hij een Pokémon-kaart zou krijgen als hij een bal uit de bosjes zou halen. Mijn zoon had de bal gepakt, maar niets ontvangen. De buurjongen vond dat volkomen terecht: hij had de belofte gedaan met achter zijn rug gekruiste vingers.
| |
Evolutie van talen
Jan van der Gaag - Vianen
In de reactie ‘Evolutie van talen’ van Martien Stam (Onze Taal juli/augustus) wordt de evolutietheorie weer eens aangevallen vanuit religieuze hoek. Alsof de bijbel, of welk ander religieus boek dan ook, een natuurwetenschappelijk werk is.
Rammelt de evolutietheorie van Darwin echt? Volgens Stam kent deze theorie een groot gebrek aan bewijs. Niets is minderwaar. Om maar één voorbeeld te noemen: de ontwikkeling van reptiel naar zoogdier is nagenoeg in z'n geheel te volgen doordat er in de fossielen tientallen tussenvormen bekend zijn.
Volgens Stam zou iedereen worden vrijgesproken als het Openbaar Ministerie strafzaken met net zo veel vooronderstellingen aan de man zou brengen als Darwin deed met zijn evolutietheorie. Maar dat argument kun je ook omdraaien: je beroepen op een ‘hogere macht’ zou in de rechtszaal juist niet geaccepteerd worden, tenzij je bewijsstukken kunt overleggen. Bovendien wordt iedere theorie aangepast of vervangen als er te veel wordt waargenomen wat er niet meer mee verklaard kan worden. Wetenschappers stellen hun theorieën bij aan de hand van nieuwe feiten. Dat heet voortschrijdend inzicht.
Kom daar maar eens om bij creationisten! Zij klampen zich vast aan een bepaald idee (het bijbelboek ‘Genesis’ is letterlijk waar) en alles wordt zo omgebogen dat het in dat idee past. De feiten worden aan de hypothese aangepast. Want nooit zal de uitkomst voor een creationist kunnen zijn: wat er in de bijbel staat, is niet altijd waar.
Wat vergt nu meer geloof: de evolutietheorie gebaseerd op bekende natuurwetten of een hogere macht buiten de natuurwetten?
| |
Naschrift redactie
De evolutietheorie en de ontkenning ervan roepen nog altijd heftige reacties op, zo bleek uit de brieven die wij hierover ontvingen. We willen het graag bij deze reactie en die in het juli/augustusnummer laten, en beschouwen de discussie als gesloten.
| |
Uitspraak ij [1]: ‘aai’ of ‘ai’?
Lau Kanen - Veldhoven
Ook ik heb - noodgedwongen - oor gekregen voor het Poldernederlands en lees dus met belangstelling wat ‘ontdekker’ Jan Stroop en anderen hierover te berde brengen. Zo ook de stukken in het juninummer van Onze Taal van Loulou Edelman en Jan Stroop himself. Wat mij echter steeds weer verbaast, is dat laatstgenoemde in de Poldernederlandse voornaamwoorden steeds de lange klank [aai] hoort, terwijl ik meen een kort uitgesproken [ai] te beluisteren. [Aai] vind ik ook enigszins onwaarschijnlijk, omdat de fonetische afstand tussen [je]/[jei] - kort uitgesproken klanken! - en [jaai] groter is dan die tussen [je]/[jei] en [jai]. Ik voel mij in mijn waarneming gesteund door wat Loulou Edelman in een van de laatste zinnen van haar artikel tussen haakjes zet: ‘dat de vrouwen de ei daadwerkelijk als (een korte) aai uitspreken’. Kortom, laat Jan Stroop de appel niet te ver van de boom vallen?
| |
Naschrift Loulou Edelman
De klanken [aai] en [ai] verschillen in lengte, maar ook in klankkleur. Om de juiste klankkleur aan te duiden, heb ik, in navolging van Jan Stroop, de Poldernederlandse uitspraak van de ei weergegeven met [aai]. Daarmee wil ik niet zeggen dat die [aai] langer is dan de traditionele [ei]. Ook bij een spreker van het Poldernederlands nemen de woorden bij en hei iets minder spreektijd in beslag dan baai en haai.
| |
Uitspraak ij [2]: platte uitspraak
Mr. M. Smulders -Verbier, Zwitserland
De onderzoeken van Jan Stroop en Loulou Edelman over de uitspraak van ij en ei als [aai] (Onze Taal juni) gaan meer over de verloedering of verslonzing van het Nederlands dan over een nieuw accent dat ‘de norm voor de standaardtaal aan het worden’ is, zoals de heer Stroop ‘plat praten’ eufemistisch beschrijft. Reeds eerder, bij de ‘ontkrachting’ van de taalmythe ‘Het Nederlands wordt niet almaar slordiger uitgesproken’, werd een platte uitspraak in Onze Taal vergoelijkt (juni 2002). Ik vroeg mij destijds af waarom het verschijnsel niet bij zijn naam werd genoemd door gewoon van ‘plat praten’ te reppen. De [aai]-klank is makkelijker voort te brengen dan de [ei]-klank. De mens is derhalve van nature tot de eerste geneigd. Aangezien niet meer wordt aangeleerd natuurlijke neigingen te weerstreven, grijpt de verwaarlozing van de taal om zich heen.
Onze ouders corrigeerden ons wanneer wij de ei of de ij uitspraken met een zweem van [aai]. Hetzelfde gold voor de lange o, waarvoor wij de [oow] ([roowt] voor rood) van school mee naar huis namen. Het betreffende woord vijfmaal met de correcte uitspraak herhalen, was onverbiddelijk ons loon. Met onze eigen kinderen deden mijn vrouw en ik hetzelfde. Zij spreken derhalve Algemeen Beschaafd Nederlands. Een ‘anachronisme’, zoals de heer Stroop dat noemt, is dit nog allerminst. Bij bijvoorbeeld prins Constantijn zult u niet anders horen en hetzelfde geldt voor mevrouw Femke Halsema.
|
|