Naden in je broek
Als je die drie lijstjes met woorden hebt - woorden voor lichaamsdelen, woorden voor wat de lichaamsdelen doen en woorden voor wat die lichaamsdelen zijn - ben je al een heel eind. Wel moet je nog wat kleine woordjes verzinnen, waarmee je woorden uit de drie belangrijke groepen aan elkaar kunt plakken. Je moet daarbij denken aan woordjes zoals een, twee, drie, de, is (zodat je kunt zeggen ‘De neus is piepklein’), heeft, op (voor de pukkel op de neus), in, met, van, ik, jij, hij, zij, wij, jullie, en, niet. Die woorden zijn als de draadjes in de naden in je broek: je ziet ze bijna niet, maar als ze er niet waren, viel de boel uit elkaar.
Je taal kan makkelijker zijn dan het Nederlands. In het Nederlands zeggen we bijvoorbeeld ‘de jongen’ en ‘het meisje’. Die woordjes de en het zijn lastig. Een buitenlander moet altijd uit zijn hoofd leren of het nu de neus is of het neus. Dat hoeft in jouw eigen taal niet. Je bedenkt gewoon één woord dat zowel de als het kan betekenen; bijvoorbeeld la.
Er is nog een punt waarop je taal makkelijker kan. In het Nederlands zeg je ‘ik gil’, ‘jij gilt’, ‘wij gillen’. Gillen heeft daarin elke keer een andere vorm. Je zou net zo goed elke keer dezelfde vorm kunnen gebruiken: ik stinken, jij stinken, wij stinken. Als je dat in het Nederlands doet, vindt iedereen het raar, maar in je eigen taal mag je doen wat je wilt.