Naschrift redactie
De heer Van der Aa is niet de enige die heeft opgemerkt dat plek hoe langer hoe meer plaats verdringt. Onder meer in de jaargangen 1995 (juli/augustus) en 1997 (februari/maart) van Onze Taal schrijven lezers over dit verschijnsel. Historisch gezien heeft Van der Aa groot gelijk: het woord plek is een nevenvorm van het woord plak, waarmee een platgeslagen voorwerp zoals een muntstuk of een lap stof werd aangeduid. Het is waarschijnlijk ontstaan uit een klanknabootsend woord dat een klap met de vlakke hand verbeeldde. Het woord plaats is afgeleid van het Latijnse platea, dat ‘plein’ betekent. Dat woord komt weer van het Griekse platus ‘vlak, breed’. Daarmee duidt het woord plek dus inderdaad van oorsprong een klein oppervlak aan, en plaats een groot.
Toch liggen die twee betekenissen in het hedendaagse Nederlands dicht bij elkaar. Zelfs als we de historische betekenis in aanmerking nemen, is de vraag: waar houdt een oppervlak op klein te zijn en wordt het groot? Het is duidelijk dat dit voornamelijk een kwestie van perspectief is. Wat de een nog een plek noemt, vindt de ander al een plaats.
Maar is plek nu inderdaad bezig plaats te verdringen? We zochten met Google op internet in Nederlandstalige documenten naar beide woorden, en vonden 1.640.000 documenten met plaats en 182.000 met plek. Voor de meervouden plaatsen en plekken was het respectievelijk 629.000 en 69.700 (maar plaatsen is natuurlijk ook een werkwoord en plekken niet). De verhouding plaats(en): plek(ken) komt daarmee op 9:1.
Drie jaar geleden pakte de vergelijking nog gunstiger uit voor plaats. Toen was de verhouding plaats: plek 10:1, en voor het meervoud was die zelfs 12,5:1. Het lijkt er dus op dat plaats inderdaad wat ruimte heeft moeten maken voor plek, maar plaats staat desondanks nog steeds ruim aan kop. Het ziet er daarom niet naar uit dat het woord snel zal verdwijnen.