‘Waarom wilt Gilles weg?’
Roland de Bonth - Barendrecht
Een tijdje terug las ik in NRC Handelsblad de volgende zin:
Wie twee objecten ziet, bijvoorbeeld een boom en een huis, en wilt vertellen hoe ze zich ten opzichte van elkaar in de ruimte bevinden, heeft drie manieren om dat te doen: (...).
Bij eerste lezing merkte ik wel dat er iets niet klopte, maar pas toen ik de zin voor de tweede maal en met meer aandacht las, viel mij op wat er mis was: het werkwoord willen is hier onjuist vervoegd. Het onderwerp van de zin - ‘Wie’ - is derde persoon enkelvoud, en daar hoort niet wilt bij als persoonsvorm, maar wil. De vorm wilt is voorbehouden aan de tweede persoon enkelvoud: jij wilt.
Het voorbeeld staat niet op zichzelf. Als docent Nederlands aan een school voor havo en vwo in Rotterdam is het mij opgevallen dat wilt in de derde persoon enkelvoud in opmars is. Enkele voorbeelden die ik optekende uit boekverslagen van leerlingen uit klas 4 en 5:
- | Hij wilt weten waar ze is en gaat haar zoeken. En wilt weten wat er met Saskia is gebeurd. |
- | Hij is degene die tucht en orde in zijn school wilt en hij zorgt er ook voor dat dat gebeurt. |
- | Waarom wilt Gilles weg? |
Ook op internet komt het veel voor. Hij wilt en wilt hij leveren bij de zoekmachine Google zo'n 1500 treffers op. En dan is er niet eens gekeken naar alles wat in de plaats van hij kan staan (het, zij, de minister, namen van personen), en evenmin naar gevallen waarbij er tussen hij en wilt andere woorden staan (‘Hij zegt dat hij mijn foto's later wilt bekijken’).
Waarom ontbreekt die t in hij wil eigenlijk; we zeggen toch ook ‘hij zwemt’, ‘hij geeft’ en ‘hij liegt?’ Over deze vraag is in de hedendaagse naslagwerken niets te vinden, maar volgens De Nederlandsche spraakleer (van W.G. Brill, 1848) en Nederlandse spraakkunst (C.G.N, de Vooys, 1947) was wille (met de betekenis ‘zou willen’) aanvankelijk de enige vorm van willen die voorkwam in de derde persoon enkelvoud. Die vorm is vergelijkbaar met constructies als ‘Men neme een ei’ en ‘Lang leve de koningin.’ In de oudere fasen van het Middelnederlands, een verzamelnaam voor de Nederlandse dialecten die werden geschreven en gesproken tot ongeveer 1500, begon men naast wille ook wil te schrijven. En weer later komen we in het Middelnederlands ook de vorm hij wilt en hij willet tegen, die gevormd zijn naar analogie van regelmatige werkwoordvervoegingen. Volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal werd hij wilt tamelijk frequent aangetroffen in de zestiende eeuw, en ook in de eerste helft van de zeventiende eeuw was deze variant nog gebruikelijk.
Maar van lieverlede werd de variant met t toch weer verdrongen door de uitgangsloze vorm wil. Aan het begin van de achttiende eeuw schreef Arnold Moonen in zijn Nederduitsche spraekkunst (1706) uitsluitend ‘hy wil’ voor.
Dat zo veel mensen nu weer ‘wie wilt vertellen’, ‘hij wilt weten’, enz. zeggen en zelfs ook schrijven, wijst misschien op eenzelfde opleving van wilt als die van eind zestiende, begin zeventiende eeuw - de behoefte aan gelijkvormigheid is blijkbaar sterk. Of die ontwikkeling nu wel doorzet, is ook nog maar de vraag. Maar mij zou het geenszins verbazen als over pakweg vijftig jaar de vorm hij wil als verouderd wordt beschouwd.