Wat is er lang?
Resteert de vraag waar de benamingen lange ij en korte ei vandaan komen. Slaan ze op de vorm van de letter (de aan- en afwezigheid van de ‘stok’, zoals dat in typografische termen heet), of verwijst de benaming van de lange ij naar de herkomst ervan, die immers een lange [ie] was?
In de Renaissance spelde men lange klinkers in gesloten lettergrepen veelal door verdubbeling van de klinker: maan, been (iets wat tegenwoordig de regel is). Naar analogie daarvan werd de lange [ie] in gesloten lettergrepen gespeld als ii. Vanwege de leesbaarheid gaf men echter algauw de tweede i een haal naar beneden: ij of y. Zo vinden we naast elkaar de spellingen wiif, wijf en wyf, waarin de tekens ii, ij of y spellingvarianten zijn. Pontus de Heuiter koos in zijn Nederduitse orthographie van 1581 voor de spelling ij, die hij ‘grote, dubbele of lange i’ noemde en die hij uitsprak als een [ie]-klank.
De tekens ij, y en ii bleven in gebruik, terwijl de klank geleidelijk verschoof van een lange [ie] naar een [ei]. Ds. L. van Bolhuis meldt in 1776 dat de lange ij ‘eene verdubbelde i of ii [is], waar van de laatste met een haal naar beneden getekend wordt ter onderscheidinge van de u.’ En in 1805 merkt P. Weiland in zijn Nederduitsche spraakkunst op dat de ij ‘eigenlijk niets anders, dan eene dubbele of verlengde i is’, waarin de tweede i ‘met eenen langen staart’ wordt geschreven, en die hij ‘lange ij’ noemt. Uit de citaten krijg ik de indruk dat ‘lang’ zowel op de herkomst als op de vorm betrekking had. Nergens heb ik in deze periode de benaming korte ei gevonden. Die zal dus pas later naar analogie van lange ij zijn toegekend.
In de donkergekleurde gebieden wordt ijs uitgesproken als ‘ies’.
Uit: A. Weijnen, Nederlandse dialectkunde. Assen, Van Gorcum, 1966 (2e dr.)
De spelling ii verdween al geleidelijk in de zeventiende eeuw, maar de varianten y en ij (dus met en zonder puntjes) bleven nog eeuwenlang naast elkaar bestaan. Uiteindelijk koos Adriaan Kluit in zijn Vertoog over de tegenwoordige spelling der Nederduitsche taal van 1763 voor de nog steeds geldende regel dat de letter ij geschreven wordt voor de klank [ei], en de letter y voor de [ie]-klank in leenwoorden (bijvoorbeeld in cyclus). Het feit dat de ij en de y lange tijd als spellingvarianten zijn beschouwd, blijkt nog uit de spelling van de hoofdletter IJ in plaats van Ij. Dat is naar analogie van Y, en wijkt af van Ei.
Met dank aan Igor van de Bilt en Jan Noordegraaf